121 gebruik, om nog eens te wijzen op al hetgeen sedert 1863 gedaau was, om te verkrijgen, dat afgeweken werd vau het haars inziens zeer rampspoedige besluit van 1 Januari 1862, No. 9. Overigens meende het de lasten, die op 1 Januari 1882, alleen wegens de toen aanwezige weduwen en kinderen, op het fonds drukten, te mogen stellen op f 7.128.000, welk bedrag dus, buiten rekening latende de aanspraken van gehuwde en ongehuwde deelgenooten, op dat oogen- blik vertegenwoordigde 's fonds passief, waartegen als actief slechts stond een allengskens afnemend kapitaal van 3.180.000, plus de wisselvallige inkomsten, voortspruitende uit de contributie van gehuwde en ongehuwde officieren. Zeer zeker was de toestand dus veel minder gunstig, dan met het oog op het laatstgenoemde aanzienlijke kapitaal wel eens werd aangenomen. Immers was de uitkomst van 's fonds berekeningen, dat het aantal weduwen, 't welk op 1 Januari 1881 waarschijnlijk 572 had bedragen, zou aangegroeid zijn tot 723 op 1 Januari 1890, tot 842 op 1 Januari 1900 en tot 1105 alvorens der- zelver maximum zou bereikt zijn. (1) Het fonds veroorloofde zich daarom, met kracht aan te dringen op het waken tegen verdere vermindering van kapitaal, ten minste wan neer men wenschte te verhoeden, dat het maximum der contributie nog spoediger zou moeten geheven worden, dan nu reeds kon voor speld worden dat het geval zou zijn en gaf daarom in overweging, om, mocht bij het opmaken der balans over 1881 blijken, dat de in komsten de uitgaven met eenige duizende guldens zouden hebben overtroffen, daarin geen bezwaar te zien, de contributie voor 1883 vast te stellen op 5°/0, waardoor ten minste voor dat jaar zou worden verhoed, dat 's fonds kapitaal alweder verminderde. 's Fonds schrijven werd ongeveer zes maanden later beantwoord, met de mededeeling dat meD zijne zienswijze niet deelde, doch van oordeel was, dat het besluit van Januari 1862 steeds behoorlijk was toegepast en zoodoende het kapitaal op den duur moest toenemen. Dat in sommige jaren het tegenovergestelde verschijnsel was waar genomen, was te wijten aan een samenloop van toevallige omstandig- (1) Er waren 1 Januari 1890 reeds 745 weduwen. Latere onderzoekingen hebben geleerd, dat de toename nog grooter moet zijn, dan in 1882 werd aangenomen. De veelvuldige pensionneeringen van ofiloieren sedert 1879 hebben daartoe veel bijgedragen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 134