128 en residentie van Koning Toffa, op 30 K.M. van Kotonu, is met deze plaats verbonden door een bevaarbaren waterweg en een tele graaflijn. Aan de landzijde bezit Porto-Novo een gesloten omwalling, die door 4 forten wordt bestreken. De bewapening bestond uit acht 4 centimeters en zes 8 centimeters. Het voorterrein was tot op 3 K.M. opgeruimd. De verdedigingslijn kon van uit de lagune in Noordelijke en Zuidelijke richting geflankeerd worden door het vuur der kanonneerbooten van weinig diepgang. De operatiën der Pranschen tegen Dahomey hadden alleen Abome tot object, daar men mocht verwachten, op weg daarheen Behanzin en zijn leger te ontmoeten en dit een beslissende nederlaag toete- brengen. Het onbegaanbare terrein maakte het marcheeren onmo gelijk, doch de Ueme vormde een goede operatielijn. Na de regen periode kan men dien stroom met niet diepgaande vaartuigen opvaren tot Tahoué. Hier aangekomen, was men slechts 30 K.M. van Abome verwijderd. Niet alleen maakte de Ueme het mogelijk de opvarende troe pen door het vuur der oorlogsbodems te ondersteunen, maar tevens verzekerde zij den aanvoer van oorlogsmaterieel, daar een groot aan tal schepen door de kanonneerbooten op sleeptouw konden genomen worden. Het meest geschikte tijdstip voor de operatiën was, met het oog op den waterstand van de Ueme en den gezondheidstoestand der troepen, de maand October. Men ondervond dan echter de nadeelen van een dichten nevel, die in dien tijd meermalen plotseling kwam opzetten. Begin der Fransche operatiënsamenstelling van het expeditiekorps. Den 19en April zond Behanzin, op het bericht dat de Fransche re geering besloten had versterkingen naar Kotonu te zenden, een soort oorlogsverklaring aan den gouverneur van Porto-Novo, riep tegelijker tijd zijn volk te wapen en rukte naar Kotonu en Porto-No vo op. Door het Fransche gouvernement werd een en ander beantwoord met spoedig een sterke troepenmacht te zenden en de kust van Dahomey te blokkeeren. Het expeditiekorps was als volgt samengesteld

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 141