137 lievende gemoed op de gedachte kwam, om de twee edelste genoe gens, n. 1. de rijkunst en de jacht, aan te wenden om de jeugdige lichtzinnigheid op ernstiger wegen te leiden, en zoo mogelijk den geest op te wekken tot werkelijk edele ridderlijkheid. Met dit doel doet Xenophon dan ook de veelomvattende taak en de groote verantwoordelijkheid van den ruiteroverste uitvoerig en met na druk uitkomen, zonder daarbij het verleidelijke van den aan de feestelijke optochten verbonden glans te vergeten, evenals hij niet verzuimt om datgene aan te geven, wat moet geschieden om man en paard voor den dienst bruikbaar te maken, en tevens op feestdagen statig en beziens waardig voor het geheele volk te kunnen te voorschijn komen. Vóór alles is het echter noodig zich van het ridder- en ruiterwezen in Athene eene juiste voorstelling te maken. De bekende Fransche oudheidvorscher Larcher heeft beweerd, dat men vóór Solon in Athene van ruiterij niets geweten heeft, en meer anderen zijn het hier mede eens. Den misschien als dichter niet geheel geloofwaardigen ge tuige Euripides, die reeds aan Theseus in den slag tegen de Boeotiërs ruiterij geeft, staat in ieder geval de gewichtige getuigenis van Pollux ter zijde, die mededeelt, dat, volgens de oude instellingen, iedere naukrarie (gemeente) een schip en twee ruiters moest leveren en uit Herodotus (V. 71) is het bekend, dat er reeds vóór Solon naukra- riën waien. In ieder geval mag men de keuze der ruiters eerst door Solon in verband zien brengen met de naukrariën, want werkelijk schijnt hij met de laatste eene zóó wezenlijke verandering op het oog gehad te hebben, dat zelfs reeds in de oudheid hier en daar hun oorsprong als van hem afkomstig gehouden wordt. Afgescheiden van hetgeen reeds Homerus (Ilias II) van Menestheus zegt, is het niet eens waarschijnlijk, dat Athene, omgeven door juist aan ruiterij zeer rijke en sterke naburen, deze wapensoort geheel verwaarloosd zoude hebben; en ook de dienst van Poseidon Hippios (den ridder Neptunes) en evenzoo den bijnaam der Attische gemeente, Kolovos Hippios, zouden geheel onverklaarbaar zijn, indien de Athe- ners het gebruik van paarden eerst laat van vreemde volkeren over genomen zouden hebben. De bewering verder van Larcher, dat de bodem van Attika voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 152