144
hadden te leveren, dus een soort van belasting. Bij de Atheners
zal het echter wel zoover niet gekomen zijn, dat de dienst te paard
van den plicht om paarden te houden gescheiden was; er is echter
uit Hipparchikus op te maken, dat het ten tijde van Xenophon,
tot aanvulling van het aantal, geoorloofd was, vreemde soldeniers in
dienst te stellen, die de paarden ontvingen van diegenen, de rijken
natuurlijk die liever betaalden dan reden.
Hetgeen Xenophon in Athene tot verbetering der ruiterij deed,
komt zeker niet overeen met hetgeen in Lacedemonië in gebruik was,
daar hij (Xenophon) juist den slechten toestand der Lacedemonische
ruiterij aanhaalt.
Uit alles is ten minste onomstootelijk af te leiden, dat de ver
plichting om strijdpaarden te houden aan de vermogendsten was
opgelegd, en dat dezen niet aan die verplichtingen voldeden krachtens
een voorrecht, doch daartoe door de wet gedwongen warenverder, dat
slechts diegenen daarvan vrij waren, die het niet konden betalen, al
zijn er ook enkele vrijgestelden geweest, maar dan was het omdat
zij diensten presteerden in de Choregie; eindelijk, dat er geen spoor
te vinden is dat aantoont, dat de tweede belastingsklasse met de
werving der ruiterij in geen verband stond.
Wat nu den Raad betreft, die den ruiteroverste ter zijde moest
staan om meer toezicht te houden, zoo is het een feit dat diens
werkkring eerst begon na volbrachte werving.
Er is door vertalers van Xenophon's geschriften wel eens gedacht
aan een krijgsraad of een generalen staf, doch dat is geheel verkeerd;
deze raad was de raad der vierhonderd, sedert Klisthenes der vijfhonderd.
Als de Hippiarchen hunne manschappen behoorlijk afgericht
hadden, dan had een examen of eene monstering plaats, Dokimasie
genoemd, en wel zoo, dat er onder de oogen van den Raad op ver
schillende tijden en op verschillende terreinen gereden en gemanoeu
vreerd werd, evenals zulks in Rome tijdens de Republiek plaats had
door de recognito (onderzoek) voor de Censoren, en onder de Keizers
door de transvectio (inspectie over de cavalerie) voor de consuls.
Het was bij de wet bepaald, dat iemand slechts na de proef ten
overstaan van den Raad met vrucht afgelegd te hebben, bij de ruiterij
mocht dienenhad hij niet voldaan, dan kon hij onmiddellijk van