148
er van uitgesloten waren, ofschoon zij zoowel tot de buitengewone
oorlogsbelastingen en tot zekere Liturgiën, alsook tot den krijgsdienst
te land en te water, en wel als Hopliten, verplicht waren. Hoe
moeielijk het reeds ten tijde van Xenophon was, het korps op zijne
organieke sterkte te houden, blijkt gedeeltelijk uit de voorschriften,
die hij den ruiteroverste betrekkelijk de aanvulling zijner manschap
pen geeft; voor een ander deel en zelfs nog meer uit de voorstellen,
die hij doet ten opzichte van hen die volgens de wet niet tot den
ruiterdienst verplicht waren, ja er niet eens recht op hadden; voor
namelijk echter daaruit, dat hij niet alleen plaatsvervanging, doch
zelfs aanwerving en inlijving van vreemdelingen noodig houdt. Yan
gemoedelijke toespraken schijnt hij zelf niet veel verwacht te
hebben.
Hij kan hierbij of meerdere zonen uit één gezin of meer bepaald
minderjarigen op het oog gehad hebben, welke laatsten zelfs nog
een jaar na huune meerderjarigheid van persoonlijken dienstplicht
genoten. Doch hoe verleidelijk hij de zaak ook zocht voor te stellen,
voor de jongelieden van dien tijd schijnt zij toch niet aantrekkelijk
genoeg te zijn geweest.
Overigens heeft Xenophon zich van zijne, zich ten doel gestelde
taak meesterlijk gekweten. In zijn eerste geschrift, n. 1. „Hippar-
chikus of over de verplichtingen van een ruiteroverste", dat wij
straks zullen behandelen en dat hij het eerst schreef, doet hij zich
kennen als een denkend generaal met veel ondervinding; in zijn
tweede „over de rijkunst" (eene aanvulling van zijn eerste) niet min
der als een bekwaam ruiter en knap paardenkenner, in beide echter
als een goed patriot. Het is jammer, zeggen wij met Rustow en
Köchly, dat hij in een onvrij willigen toestand van rust, voor zijn
vaderland niets anders kon doen dan.... schrijven, misschien minder
tot verdriet van zich zelf, dan tot gevoelige schade voor zijne lands
lieden, daar het altijd eene treurige getuigenis is voor de onnatuur
lijke toestanden van een volk wanneer zijne daadkrachtige mannen
en daartoe behoorde Xenophon niets verder kunnen doen dan
schrijven. Wat hij als practisch hervormer voor de toenmalige ver
betering van het krijgswezen gedaan heeft, moge uit de verhandelingen
over de rijkunst en de verplichtingen eens ruiteroversten blijken