ONDER „EENIGE ANDERE DADEN VAN GEWELD" OMSCHRE VEN IN ART. 100 C. W. VERSTAAT DE WET HET BEPAALD TREFFEN EN AANRAKEN VAN DEN PERSOON OP WIEN DE GEWELDDADIGHEID IS GEMUNT. In dit Tijdschrift (25e Jaargang N°. 4 blz. 357) namen wij ken nis van twee sententiën dd°. 9 December 1892 en 17 Maart 1893, van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederlandsch-Indië, beide uit spraken onder voorzitterschap van Mr. M. C. Piepers, waarbij in afwijking van de vroeger gehuldigde leer en constante jurisprudentie, als feitelijke insubordinatie is gequalificeerd het plegen van geweld, ook zonder dat het daarmede beoogde doel is bereikt. Het gold in beide gevallen het feit, dat een mindere in rang zijn meerdere heeft willen treffen, welke feitelijkheid het gewilde gevolg niet heeft gehad door omstandigheden buiten den wil des daders gelegen, door dat de lamp naar het hoofd van den superieur geworpen, hem niet geraakt heeft, dan wel de slag door een ander is afgeweerd geworden. Het Hof overwoog dat het kenmerk, hetgeen eenige handeling tot een daad van geweld stempelt, niet gelegen is in den aard der gevol gen van zulk eene handeling, maar in het gewelddadige dier hande- II appartient au Legislateur de complé ter par une loi nouvelle la legislation exis- tante, s' il la trouve incomplete et non pas au juge d'en combler les lacunes par une application qui ne rentre pas dans les termes de la loi et qu'elle n'a point prévue, soit par oubli ou par erreur. J. J. Haus (Principes generaux du droit Pénal).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 187