173 ling zelve, namelijk in de wijze waarop die verricht is, als uiting van het doel om tegen iemand geweld te plegen, weshalve dan ook zulk eene handeling, wanneer zij, zonder het beoogde doel te bereiken, desniettemin volledig is uitgevoerd, strafrechterlijk niet als een poging tot het plegen van een daad van geweld, maar als het vol voerde feit moet worden beschouwd. Deze schijnbaar nieuwe opvat ting van daden van geweld vindt een verdediger in den heer Barre, die in een naschrift 's Hofs uitspraken zeer belangrijk noemt, in zoover eindelijk gebroken is met de leer, waaraan tot dusverre zoo hardnekkig werd vastgehouden dat het opzettelijk werpen van eenig voorwerp naar een superieur, zonder hem daarmede te raken, geen feitelijke insubordinatie maar slechts insubordinatie door gebaren daarstelde. Salva reverentia zijn wij eene andere meening toegedaan en blijven ons hardnekkig vasthouden aan de vroegere uitspraken in tegenovergestelden zin, in een reeks van sententiën jaren lang open baar gemaakt. Ook het Hoog Militair Gerechtshof in Nederland huldigde bij twee sententiën dd°. 3 en 15 September 1865 en 1866 dezelfde meening, waarbij de handeling van een soldaat die met de kolf van het geweer naar een sergeant had geslagen en hem zou getroffen hebben, als niet een der omstanders den slag had opgevangen, als feitelijke insubordinatie werd gequalificeerd. Yolgens het Hof vereenigt zoodanig feit alle ver- eischten van een daad van geweld ingevolge art. 100 C. W. Te recht merkt Mr. Pols, de deskundige bij uitnemendheid, op, dat daardoor aan het begrip van daden van geweld een bedenkelijke uitlegging wordt gege ven en het kenmerkend onderscheid tusschen bedreiging door gebaren en de geweldpleging wordt opgeheven. Het enkel opheffen van de vuist of van een stok is dan evenzeer een daad van geweld. Het onderscheid, zegt de geleerde schrijver, van de art. 99 en 100 C.W. wordt dan alleen zuiver gehouden, wanneer, tot toepassing van dit laatste, men niet ziet op het min of meer heftige van de beweging aan den kant des daders, maar op het effect dat zij heeft op den beleedigde. Is de meerdere in rang niet aangeraakt, dan kan van feitelijke beleediging van zijn persoon geen sprake zijn en alleen zulk eene feitelijke beleediging kan als een tegen een persoon gepleegde daad van geweld worden beschouwd. Het is juist in de gevolgen van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 188