177 stand, bereiken zij langs dien weg maar al te dikwijls hun oogmerk. Dit verschijnsel werd vooral in de jaren na 1879 in het destijds groote garnizoen te Willem I waargenomen, waar dienstweigering aan de orde was; ten einde aan de zoo even geschilderde gedragslijn alle aan trekkelijkheid te ontnemen, ontstond er op die wijze eene constante juris prudentie, die wel om utiliteitsredenen te verdedigen zoude zijn, evenwel 'n de wet geen steun vindt. Wanneer men art. 95 C. W. goed leest, is het uit de woorden der Wet duidelijk dat de grond der strafbaar heid in casu gelegen is in den onwil en het opzet, in tegenstelling van de onachtzaamheid of nalatigheid bij art. 10 R. K. omschreven. Alzoo elke opzettdijke ongehoorzaamheid, om de door den superieur in rang gegeven orders, van welken aard ook, optevolgen, valt in de termen van art. 95 C. W., welk feit streng wordt gestraft daar de militaire ondergeschiktheid, die de onmisbare grondslag, de ziel van den militairen dienst is, zulks eischt zonder onderscheid of het bevel al dan niet belangrijk is, dan wel het opzettelijk nalaten daarvan al dan niet nadeelige gevolgen na zich sleept. Men gaat te recht uit van het denkbeeld, dat de mindere buiten staat is een juist oordeel oyer dat belang en de mogeljjkheid der gevolgen te vellen. In tijd van oorlog is de straf die des doods, in andere aangelegen- liedend. i. in vredestijdwordt de dader gestraft met militaire gevan genisstraf van 5 tot 15 jaren. Tegen deze strenge straffen heeft ook het Belgische Hoog Militair Gerechtshof naar verschillende middelen gezocht om haar te temperen en gemeend aan de woorden, „in andere aangelegen hedende beteekenis te moeten geven alleen betrekking hebbende op oorlogstijden op een bepaald soort dienstenwelke beslissing door het Hoog Militair Gerechtshof in Nederland te recht niet werd gevolgd. Dit is dan ook uitmuntend begrepen bij eene zeer receute sententie ad. 18 October 1893 van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederlandsch- Indië onder het presidium van Mr. Wichers, waarbij het feit, dat de mindere op order van zijn superieur in rang weigert de manschappen van de door dezen gecommandeerde patrouille behulpzaam te zijn in het arresteeren van een beschonken militair, te recht strafbaar is gesteld ingevolge art. 95 C. W. omschreven als dienstweigering door het als minder militair uitdrukkelijk weigeren en opzettelijk nalaten een order van een superieur na te komen, in eene andere gelegenheid

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 192