178
dan een affaire tegen den vijand of in eene plaats welke dadelijk
belegerd of berend is, mitsdien veroordeeld tot militaire gevangenis
voor den tijd van een jaar.
Wij zijn thans weder op het juiste en goede spoor toruggekeerd.
Waar de wet niet onderscheidt, mag de rechter die onderscheiding
niet maken.
De natuur van het strafrecht gedoogt geene andere als strikte uit
legging in den eigenlijken of strengen zin der woorden van de Wet.
De woorden zijn slechts vorm maar tevens, dewijl zij de eenige
gebezigde vorm vau bekendmaking zijn, de uitsluitende kenbron van
des wetgevers wil en gedachte.
Een geest van Wet, die niet in de ivoorden is belichaamd, noch
uit de woorden der Wet is op te sporen, kent de rechter niet en
mag hij niet kennen. De wetsuitlegging bij het strafrecht erkend, is
die langs authentieken, doctrinairen, grammaticalen en logischen weg.
Noch de analogischenoch de extensieve interpretatie is in het straf
recht geoorloofd.
Het algemeen belang, het belang van ieder burger van den Staat,
vordert dat de rechter in criminalibus recht spreke alleen volgens
de bedoeling van de Wet, uitgedrukt in de woorden van de Wet. Elke
andere rechtspraak leidt tot onzekerheid, tot toepassing van een zoo
genaamd utiliteitsbeginsel, in strijd met het rechtsbeginsel. Zijn de
Wetten niet goed, welnu, niet de rechter, maar de wetgever ga over
tot herziening en verbetering, Niet anders denkt Mr. Piepers over de
mede door ons gewraakte zoogenaamde Utiliteitsrechtspraak."
„De rechter zegt hij (1) met de hem eigen zeggingskracht
aangesteld om de wet te handhaven, die deze voorschriften willens en
wetens overtreedt, handelt niet utiel maar eenvoudig tegen zijn plicht,
zijn ambt onwaardig. Want nuttig, in het algemeen belang is
gelijk hem door zijne wetenschappelijke opleiding bekend moet wezen
dat de rechter niet op het terrein van den wetgever trede, maar diens
voorschriften eerbiedige. In werkelijkheid is de utiliteitsrechtspraak
dan ook wel niets dan eene openbaring van de in de Indische lucht
zoo alom tegenwoordige willekeurbacil, door wier inwerking niet
(1) Hst recht in N. I. 60e dl N°. 4 bl. 283.