DE INDISCHE GIDS VAN MAART 1894. DE NOOD VAN HET
INDISCHE MILITAIRE WEDUWEN- EN WEEZENFONDS,
DOOR Dr. L. W. G. DE ROO.
Vervolg va.n blz. 122)
(Slot.)
Hoewel bij de geuitte meening blijvende, dat het tekort over 1880
aanleiding had moeten geven tot het brengen der contributie voor 1882
op 5°/0, eerbiedigde men echter ook het tegenovergestelde gevoelen
en stemde men in met de opvatting omtrent het bij besluit van 1
Januari 1862 No. 9 aangenomen stelsel.
Het fonds kon zich op grond van vroegere bescheideu echter niet
ontveinzen, dat het zeer betwijfelde of bij het vaststellen van dat be
sluit wel was gedacht aan de mogelijkheid van toekomstige tekorten,
terwijl het ook op grond van zoodanige bescheiden nog altijd meende,
dat bij het ontstaan van nadeelige verschillen tusschen ontvangsten
en uitgaven, de kans op het zich herhalen van zoodanige verschillen,
zoo spoedig mogelijk diende te worden weggenomen.
Volkomen werd toegegeven, dat bij het in werking blijven van het
besluit van 1 Januari 1862, ook dan, wanneer het cijfer der contri
butie zou zijn gestegen tot boven de 6°/0, vastgesteld bij artikel 6
van het reglement, en ook voorkomende in den aanhef van Staatsblad
1862 No. 14, en dus het voorgeschrevene maximum contributie zou
zijn overschreden, de verliezen aan kapitaal gedurende een paar jaren
geleden, steeds zouden worden opgewogen door overwinsten in vol
gende jaren en zelfs een kleine toename van kapitaal zou worden
verkregen. Maar die aanwas zou volstrekt niet voldoende zijn, om
te verhinderen dat de steeds toenemende verhooging van contributie
tot zulke hooge percenten zou moeten stijgen, dat de last eindelijk
niet meer door de contribuanten zou kunnen worden gedragen.
Dl. II, 1894. 13