186 Maar bij artikel 6 van het reglement was zeer duidelijk bepaald dat de gewone contributie zou bedragen zes ten honderd, terwijl bo vendien nog in de laatstbedoelde depêche was gezegd, dat de behoed zaamheid eischte, dat de grondbepaling omtrent de gewone contributie van 60/o steeds werd gehandhaafd. En werd aan die voorschriften de hand gehouden, dan dreigden binnen weinige jaren aanzienlijke tekorten, die slechts zouden kunnen worden gedekt door het aan spreken van 's fonds kapitaal, dat dan langzamerhand zou verdwijnen. Dit en nog veel meer werd aangevoerd, en het slot van de be schouwingen van het fonds was, dat het, om niet onbillijk te worden tegenover die officieren, welke ouder de werking van de voor 1862 heerschende bepalingen, ook door hunne bijdragen het fonds tot hoogen bloei hadden gebracht, en ook om te voorkomen, dat nieuw aan te stellen officieren zouden lijden onder voor hun tijd begane fouten, terugdeinsde voor het doen van het door haar in overweging genomen voorstel, om te rekenen van 1 Januari 1884, de stortingen bij huwelijk en bij rangsverhooging van gehuwden te verdubbelen, waartoe ook nog werd bijgedragen door de sedert verkregen zekerheid, dat zelfs de inwil liging van dat voorstel geen afdoende maatregel zou zijn, daar binnen de tien jaren toch weder tekorten zouden ontstaan. Dientengevolge bepaalde het fonds zich tot het in overweging geven om 1° met wijziging zoo noodig van art. 6 van het reglement en van art. 2 van het Gouvernements besluit dd. 1 Januari 1862 No. 9, in gaande met 1 Januari 1884, de gewone contributie vast te stellen op 6°/0, tenzij termen mochten gevonden worden om gehoor te geven aan zijn op innige overtuiging gegrond pleidooi, ten doel hebbende, om de contributie voor gepensionneerde officieren te stellen op 3°/0; en 2° om het noodige te verrichten tot het verkrijgen eener kracht van wet hebbende verklaring van de bevoegde macht, dat, wanneer weder nadeelige verschillen zouden ontstaan tusschen 's fonds ont vangsten en uitgaven, het tekort komende zonder verdere verhoo ging van contributie, zonder vermindering der uitkeeringen en met ongeschonden behoud van het dan aanwezige kapitaal zou worden betaald door den lande. Het pleidooi, waarvan zooeven sprake was, was gevoerd op ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 201