193
„onze nakomelingen bij het Indische Leger zullen weer te veel be
stalen, omdat zij voor onze toenemende trouwlustigheid moeten boeten
„en dientengevolge het aantal weduwen en weezen voortdurend zal aan-
„groeien."
Beschouwt men hetgeen de Heer Kielstra over de quaestie schreef
jn zjjn geheel, en niet alleen een paar regels daarvan, dan blijkt
duidelijk, dat deze eene regeling op het oog had, waarin noch te veel,
noch te weinig betaald werd, en dit kon niet door te teren op vroegere
overwinsten, noch door de nakomelingen te doen boeten voor de toen
malige trouwlustigheid, maar alleen door het vormen van een reserve
kapitaal, uit welks renten het in de toekomst tekort komende kon betaald
worden. Zeer zeker zag de Heer Kielstra dit zeer goed in, al heeft hij
het ook niet met zooveel woorden gezegd. En al deed hij dit ook niet,
het was toen toch reeds ruim een jaar geleden aan de Regeering ge
zegd in een schrijven van de directie van het fonds, en daardoor vervalt
hetgeen de Heer Dr. de Roo beweert, omtrent het toenmaals niet erken
nen van de noodzakelijkheid tot het vormen van een reservekapitaal.
In datzelfde Tijdschrift (het I. M. T.). schreef 6^ jaar later
iemand, die de instelling van een nieuw fonds naar de regelen
der wetenschap aanbeval, dat eene reserve, zooals bij een pen
sioenfonds behoort te bestaan, niet noodig is bij dat fonds en dat:
„de stand van het fonds gunstig is," zegt de Heer Dr. de Roo.
Wat bedoelt hij daarmede? Dat toen in 1879 „nog met als een een-
„voudigen en vasten regel werd erkend, dat in elk pensioenfonds
„minstens zoodanig kapitaal moet aanwezig zijn, als noodig is, om
„de reeds toegekende pensioenen tot het einde uit te betalen
Heeft hij alleen het oog op David, den schrijver in het Militair
Tijdschrift van 1879, dan heeft hij gelijk. Maar hij weet toch wel,
dat de uitzonderingen den regel bevestigen, en bovendien is door mij
het opstel van David in het I. M. T. van 1880 uitvoerig wederlegd,
met aanhaling der gronden, die in 1872 gediend hadden ten betooge
van de noodzakelijkheid van een reservekapitaal. Weet de Heer Dr.
de Roo dat niet?
„Elk geslacht moet zijn eigen lasten dragen en zooveel aan con
tributie betalen, dat hieruit tot het einde harer dagen de weduwen
„kunnen onderhouden worden, die uit dat geslacht ontstaan," heeft