i
195
waarvan wel de voornaamste zijn, de in het leven geroepen vrijgevige
bepalingen ten opzichte van de huwelijken door het allengskena afschaffen
van de verplichting tot het overleggen van bewijzen van gegoedheid,
alvorens een huwelijk kon worden aangegaan, en de toen niet te
verwachten toename van het aantal gepensionneerde officieren. Reeds
in 1860 was het aantal jaarlijks gesloten wordende huwelijken, dat
in 1842 maar 22 bedroeg, gestegen tot 64 en in 1861 tot 67, en
dat aantal nam, nadat in 1871 alle verplichtingen tot hei overleggen
van bewijzen van gegoedheid waren opgeheven, nog aanmerkelijk toe. (1)
Aan het opheffen dier verplichtingen en veel minder aan de vrij
heid om de huwelijkscontributie in termijnen te betalen, is de aan
zienlijke vermeerdering van het aantal per jaar gesloten wordende
huwelijken toe te schrijven.
Dr. de Roo meent, dat eene onmiddellijke hervorming van het fonds
mogelijk is zonder groote offers en het schijnt hem daartoe voldoende,
te zorgen dat het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven jaar
lijks verzekerd is. En waar de hoogleeraar van Geer spreekt van
afdoende hulp en geene palliatieven, vraagt hij of het fonds niet reeds
voldoende gebaat zou zijn, wanneer de verdere vermindering van
kapitaal wordt gestuit en of daarna niet gerust kan worden afgewacht,
welken invloed eene vaste contributie van 6%, als door den hoog
leeraar is voorgesteld (2), zal hebben tot vermeerdering van kapitaal*
Immers heeft de hoogleeraar aangetoond, dat voor een nieuw fonds
eene doorloopende contributie van 4°/0, gevoegd bij de afloopende
contributie, voldoende zou zijn en heeft hij veiligheidshalve geadviseerd
tot behoud eener contributie van 6°/0, maar de hoogleeraar verwacht,
dat de doorloopende contributie van 6°/0 zal blijken te hoog te zijn
gesteld en in dat geval zou hij vermindering van contributie in over
weging willen zien genomen en wel in de eerste plaats die van de
pensioenen. Met het laatste is de Heer Dr. de Roo niet erg inge
nomen; hij vraagt of de opoffering uit de schatkist daartoe niet te
groot zou zijn en meent, dat hetgeen door de gepensionneerden aan
(1) In 1872 werden 99 huwelijken gesloten; in 1870, toen het overleggen van bewijzen
van gegoedheid reeds zeer werd vergemakkelijkt, 107 en in 1878 zelfs 110.
(2) Eene gewone contributie van 6 wordt reeds sedert zeven jaren geheven.