201 Uit den brief, dien wij aan het slot van ons opstel zullen repro- duceeren, zal voorts blijken, hoe in die dagen Tengkoe di Tirou over ons Nederlanders dacht. Op 24 September 1887 vernam de kolonel-gouverneur H. K. F. van Teijn van ons bevriende hoofden, dat in de laatste dagen vele Pedireezen en oraog-gajoes zich bij Tengkoe di Tirou hadden gevoegd en verder, dat dit bendehoofd het zou gemunt hebben op ons aan den Lingkar tusschen Lampermé en Tjot-Iri gelegen blokhuis. Den 26en, 27cn en 28en September daaraanvolgende werden veront rustende berichten van anderen aard ontvangen, die, wel is waar, met elkander in strijd waren voor wat de bedoelingen van den vijand betreft, doch in elk geval daarin overeenstemden, dat zich op onder scheidene punten buiten onze linie sterke vijandelijke benden hadden saamgetrokken. Beweerden enkele spionnen, dat de vijand slechts eenige sapies wilde gaan offeren op het in kampong Djawa aanwezige heilige graf van Tengkoe Endjoeng, anderen dat zij, de Atjehers, in prau wen van Koeala Gighen naar Koeala Atjeh wilden gaan, het meest betrouwbare bericht was, dat Tengkoe di Tirou allerlei praatjes in de wereld zond, om tot zijn eigenlijk doel te komen, n.l. het ver overen van ons blokhuis aan den Lingkar en bet over de kling jagen der bezetting. Dientengevolge bracht de kolonel van Teijn die slechts 1 onder officier en 12 man sterke bezetting op eene sterkte van 1 officieren 25 man. Overmits voor den binnen de linie gedrongen vijand de heuvel Kandang Radja Bedil een geliefkoosd punt scheen te zijn om de nabijheid van een heilig grafwerd voorts de luitenant-kolonel Bar- thelemij in den nacht van 29 op 80 September met 2 compagnieën infanterie op dien heuvel in hinderlaag gesteld. Geen vijand werd echter gezien. In den daaropvolgenden nacht, van 30 September op 1 October, werd in tusschen door den luitenant van Kappen, die tusschen Roem- pit en Tjot-Iri in hiuderlaag lag, eene op 200 man sterk geschatte vijandelijke bende gezien, die binuen onze linie trok.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 216