208
los te laten eu zich te voegen aan den staart dier colonne, waartoe
machtiging werd verstrekt.
Te 7 uur 20 min. Y.M. rapporteerde de luitenant der cavalerie
Raajjmakers, dat zijne patrouille op den vijand was gestooten, dat
de Aroesan Kroeng Tjoet bezet was en de brug over dit riviertje
was weggebroken, en reeds 10 min. later kreeg de spits der infanterie-
voorhoede voeling met den vijand.
In een ommezien ontspon zich daarop van weerszijden een vuur
gevecht, in het meest ongunstig terrein, dat zich voor den aanvaller
denken laat; op een smal pad, dat ternauwernood ruimte liet, om op
twee gelederen uit de flank te marcheeren en dat ten eenenmale verhinder
de, door moeras en nipa-nipa, om zich in de breedte te ontwikkelen.
Bij de groote moeielijkheid, om op zulk terrein tot een stormaanval
over te gaan de troepen aan onze zijde kenden de diepte niet van
het water, waarvóór zij stonden bleef er weinig anders over als
eene poging, om door een flink gevoed infanterievuur den vijand tot
ontruiming zijner positie te noodzaken.
Inmiddels kreeg de voorste compagnie Pool 4 gewonden en
deed de kapitein de Brauw op zijn verzoek nog eene uiterste
poging, om aan den Oostelijken kant het zwaar begroeide terrein met
eenigen zijner soldaten door te komen, eene lofwaardige poging, die
evenwel mislukte.
De vijand scheen intusschen niet van plan de positie op te geven,
waarop aan den artilleriecommandant last werd gegeven, met een
paar stukken naar voren te komen, welke beweging flink uitge
voerd het gunstige gevolg gaf, dat het vijandelijk vuur na eenige
artillerieschoten aanmerkelijk verflauwde en de iafanterievoorhoede
gelegenheid bekwam, om de rivier over te komen.
De vijand vlood daarop heen, slechts één doode op het terrein
achterlatende.
De genietroepen, welke bij de voorhoede ingedeeld waren, konden
thans aan het werk tijgen met het uit den weg ruimen van allerlei
chicanes, waarmee de vijand den weg versperd had.
Inmiddels zette de infanterie haren marsch gaandeweg voort, door
salvo's nu en dan trachtende, den voor zich uit vluchtenden vijand
nadeel toe te brengen.