213
die al tandakkende en onder het roepen van „madjoe orang blanda"
op onzen troep inkwam, werd door van der Maesen de Sombreff het
hoofd gekloofd.
Ten slotte wisten ook de Amboineesche fuseliers Jan, Alg. St.
N°. 17293, Marcus, Alg. St. N°. 22923, en de sergeant Schmidt,
Alg. St. N°. 21195, elk een Atjeher met het blanke wapen onscha
delijk te maken.
De hoofdmacht van den aldaar geposteerden vijand, die zich met
een door het detachement van den Bussche in flank en rug bedreigd
zag, begon inmiddels den terugtocht aan te nemen, de zich ten dood
gewijden op het terrein achterlatende.
Deze ongelijke strijd werd dan ook spoedig beslistKandang Radja
Perak en Koeala Noord waren vermeesterd.
Aan onze zijde kostte de aanval 1 doode en 11 gewonden; de
vijand liet 25 dooden op het gevechtsveld liggen.
Overste Barthelemij zond daarop 2 ordonnansen in Zuidelijke rich
ting, die onmiddellijk tot hem terugkeerden met het welkome bericht,
dat de colonue Yink, die zij hadden op te sporen, ten Zuiden van
Roeala Noord op de vlakte deboucheerde.
Het was toen ongeveer kwart voor negenen.
Binnen enkele minuten kwam alsnu de vereeniging van beide
colonnes tot stand en namen de troepen de navolgende stelling in, front
naar het Westen.
De 1" compagnie 12 bataljon, kapitein Pool, op den linkervleu
gel, rechts daarvan de 2° compagnie, kapitein Gleenewinkel Karn-
perdijk, de 4e compagnie, kapitein de Brauw, op 50 M. daarachter
als reserve, (het peloton der 3e compagnie Schultze was op dat oogen-
blik met de artillerie en de ambulance de Aroesan gepasseerd en
aan het opmarcheeren, om zich bij de hoofdcolonne aan te sluiten)
ten Noorden van het 12® bataljon in dezelfde gevechtslinie het 3a
bataljon infanterie, met de 3e compagnie van Haeften op den linker
en de 4° compagnie, kapitein Hamming, op den rechtervleugel,
30 pas meer achterwaarts.
Staande de vereeniging dezer troepen, kwam het eerste stuk
artillerie op de vlakte aan, dat een paar granaten afzond op den
vijand, die zich ten Zuiden van Kandang Radja Bedil in het