220 op tegen de gevoelige verliezen, welke den vijand waren toegebracht. De marsch, des anderen daags naar hetzelfde terrein ondernomen door het 12e bataljon infanterie en een peloton cavalerie, onder de bevelen van den majoor Yink met het doel den in de nipa ver scholen vijand, des gewenscht, nog eens gelegenheid te verschaffen, zich met de Compagnie te meten gaf gelegenheid heel wat versche graven te aanschouwen. Met de wetenschap, dat den vorigen dag door kapitein van Haeften, die een vermist soldaat zijner compagnie aan het zoeken was en dezen tusschen de lijken der verslagen vijanden vond, niet minder dan 25 gesneuvelde Atjehers nabij Koeala Noord waren geteld ge worden, kon het geheel aantal dooden aan 's vijands zijde te oordeelen naar de gravenoppervlakte bij benadering op 41 worden gesteld. Het bleek den kolonel van Teijn evenwel spoedig uit spionnenberichten, dat er 59 Atjehers gesneuveld en ongeveer 25 waren verwond geraakt. Andermaal was dus aan Tengkoe di Tirou aan het verstand ge bracht, dat binnen onze linie het met onze troepen kwaad vechten was. Onder voor hem meer gunstige omstandigheden dan op 2 October men denke aan het misverstand, om op 1 October het 12 bataljon naar den VIIen, in stede van naar den Ien sector te zenden bij welke gelegenheid aan den vijand meer dan 24 uur tijd gelaten was geworden, om zich duchtig te versterken, zou hij kwalijk in lateren tijd gelegenheid krijgen. De opgeworpen schansen nabij Kota Laksamana, die op Kan- dang Radja Bedil, doch vooral die van Kandang Radja Perak wa ren dan ook in een krachtigen staat van tegenweer gebracht, ter wijl het afbreken der bruggen over de reeds vaak in dit opstel genoemde riviertjes en het versperren van het smalle acces, waarlangs de colonne Yink zich had te bewegen, getuigenis aflegden van den scherpen blik der Atjehsche aanvoerders, om de Nederlandsche troepen in de voor hen meest nadeelige omstandighe den te brengen. Wij zullen thans de namen vermelden van de aan onze zijde gevallen offers.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 235