222 gekweten, aan den commandant der cavalerie, voor de zoo goed geleide verkenning van het terrein, aan den commandant der beide sectiën artillerie voor het aandeel der artillerie in ons succes, aan de officieren van gezondheid Prochnik, Köbler en Blok voor de zorgvuldige behandeling der gewonden, zelfs gedurende het heetst van het gevecht en aan den luitenant Pauel voor den ijver, waar mede de genietroepen de hun opgedragen werkzaamheden hebben volvoerd." Onze vriend Tengkoe di Tirou van den overkant scheen echter minder in zijn nopjes te zijn, dewijl hij den 3en Safar 1305, dus op 20 October 1887 het navolgende aan den gouverneur van Atjeh schreef: „Moge de Almachtige God dit schrijven van mij, Tengkoe di Tirou, die woont te Anagaloëng, doen toekomen aan den gouverneur, die gevestigd is te Kota Radja. Reeds gingen wij ter bedevaart naar de graven van Sjech Abdoel Raoef en Tengkoe Pakéh Abdoel Wahab, onze voorouders. Van dat plan gaven wij den vorigen gouverneur kennis en deelden hem mede, dat het daarbij niet in onze bedoeliug lag oorlog te voeren en vijandelijkheden te plegen. Nu hebben wij al tot tweemalen toe onze kinderen en ons Moslimsch leger, ter sterkte van twee a drie honderd man naar die graven ge zonden en telkens kwam uw leger ons daarbij, zoowel ter zee als te land, ten felste bestrijden. Door de genade en de gunst van God kwamen daarbij tien a twintig (1) van de onzen voor het geloof om, terwijl de overigen in deze wereld vol van ellende en verdachtmaking bleven, doch met behulp van God hopen ook wij voor het geloof ons leven te laten. Wij hebben bespeurd, dat de Compagnie niet handelt zooals groote mogendheden betaamt, zooals b.v. de Engelschen en Amerikanen. Inderdaad vertrouwt de Compagnie slechts op eigen kracht en miskent zij den Eeuwigen God, die almachtig is en kracht schenkt aan den geringste, zonder met het oordeel der menschen rekening te houden. Zijn wil geschiede! (1) Noot van den setter. Tien a twintig, wat een jokkebrokKapitein van Haetten alleen telde er op 2 Ootober 1887 25 nabij Kandang Radja Perak.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 237