226 aangebrachte patroontrekker brak. Men gaf dus per 8 geweren één reservepatroontrekker, het plaatsen was gemakkeljjk en het aantal bleek voldoende te zijn. De overige beschadigingen werden veroor zaakt door het te hard drukken op den patroonhouder, waardoor de veer van den aanbrenger brakdoch het geweer kon als enkellader nog gebruikt worden. Door zand werd wel het repeteermechanisme, buiten werking gebracht, doch de grendel bleef goed te gebruiken. Slechts enkele ongevallen kwamen voor doordat de man vergat den mondingdop aftenemen. Het grootste bezwaar leverde de munitieverspilling op, waardoor de eigenaardige bezwaren van het aanvoeren van patronen naar het gevechtsfront duidelijk uitkwamen en niet opgeheven konden worden. De veroorzaakte wonden zijD zeer eigenaardig, zij waren ofoogen- blikkelijk doodelijk of zij genazen zonder bijzonder lijden. Op de grootste afstanden werden de beenderen geheel doorboordstaal noch loodsplinters bleven achter, de beenderen splinterden niet, waardoor de wonden niet verergerden. De kogels ondergingen geen vorm verandering. De vetting bleek nadeelig en was oorzaak dat het wapen niet re gelmatig werkte. Het vet nam dikwijls stof en zand op, waardoor het magaziju onklaar raakteteneinde dit te voorkomen, werd de order uitgegeven de patronen van het vet te ontdoen het gevolg hiervan was een verhitting van den loop, doch het bleek spoedig dat deze na het 206 schot niet meer steeg en het wapen, dank zij de houten schaft om den loop, steeds handelbaar bleef. Onvoorwaardelijk heeft dit geweer bewezen, ver te staan boven de andere in Chili gebruikte wapens, zooals het Gras Mod. 78/84. en het Comblain geweer Mod. /7S." Zwitserland. Den 24/26 Juni 1889 besloot de bondsraad om het voorstel der geweercommissie aan te nemen en de Infanterie en Landweer te bewapenen met een geweer, het Zwitsersche repeteergeweer Model 89 genaamd. Eerste aanmaak 150000 stuks. Toen iu 1885 de overste R. Schmidt een geweer had uitgevonden,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 241