246
andere diensten met de oude soldaten mede kan verrichten, iB daar
niet van zoo heel veel belang.
Eenigszins anders wordt de zaak bij het oude Nederlandsche
stelsel van africhting door den luitenant-adjudant en het Indische
van opleiding bij speciale korpsen.
Het vroegere Nederlandsche stelsel gaf daarbij alleen de eerste
opleiding in het exercitiereglement aan dien buiten de compagnie
staanden persoon; bij het Indische stelsel wordt de geheele recruten-
opleiding toevertrouwd aan buiten de a.s. compagnieën van de recruten
staande personen.
Om het voor- en tegen van die stelsels te kunnen overwegen,
keeren wij terug tot de eischen, waaraan de soldaat moet voldoen om
in alle opzichten „goed soldaat" genoemd te kunnen worden en welke
omvatten:
le. de physieke ontwikkeling, die door dressuur en training beide
moet worden verkregenaanvankelijk door dressuur tot eene
beperkte, later door training tot een zoover mogelijk uitgestrekte
grens,
2e. de moreele ontwikkeling waartoe in den aanvang alleen de
grondslag kan worden gelegd en waarop later steeds moet worden
voortgebouwd,
3e. de noodige beroepskennis, die verkregen wordt door aan het
individu eerst de verplichtingen te leeren van zijn staat, welke
later moeten worden uitgebreid tot zijne plichten in de gemeen
schap en die van een hoogeren graad.
In die opnoeming ligt reeds eene splitsing der onderwijzers opgesloten,
aan den eenen kant heeft men noodig: dresseerders tevens leggers
der grondslagen, aan den anderen kant trainers en verdere op
bouwers.
Met iedereen is even geschikt voor beide, en op deze omstandigheid
grondt zich de noodzakelijkheid van splitsing van onderwijzend personeel,
om de kans op het begaan van fouten bij de eerste africhting zoo gering
mogelijk te maken.
Bij het oude Nederlandsche stelsel ontving de compagniescommandant
dan voor de oefeningen in de compagniesschool, het gevecht en den
velddienst soldaten, die door een specialiteit volgens de beste methode