250
De inhoud van de Algemeene Order 1891 N°. 20 had derhalve
eigenlijk bij Algemeene verordening (Gouvernementsbesluit) behooren
afgekondigd te worden.
"Wanneer in de tegenwoordige omstandigheden, een gegradueerde,
die in opvolging van de Algemeene Order 1891 N°. 20 wordt
gedegradeerd, over deze bijkomende straf reclameert, zal het Hoog
Militair Gerechtshof verplicht zijn dien reclamant in het gelijk te stellen,
omdat het recht, tot het opleggen dier bijkomende straf, niet bij
algemeene verordening is gegeven.
Nog onlangs werd door het Hoog Militair Gerechtshof (bij sententie
24 November 1893) beslist, dat de lijfwachten dragonders slechts
voor den burgerrechter konden terechtstaan, omdat het besluit
waarbij zij worden verklaard onderworpen te zijn aan het crimineel
wetboek en aan het reglement van krijgstucht niet op de wijze,
voorgeschreven bij art. 31 Regeeringsreglement, was afgekondigd.
Wat hierboven gezegd is omtrent de Algemeene Order 1891 N°. 20,
geldt ook omtrent den inhoud van de Algemeene Order 1884 N°. 40,
luidende
le „dat bij veroordeeling door den burgerrechter van gegradueerde
mindere militairen, de beslissing nopens het al dan niet degradeeren
van den veroordeelde, zoomede omtrent het terugkeeren in de gelederen,
wordt overgelaten aan de chefs van wapens en diensten en, wanneer
het infanterie betreft, aan den afdeelings- of gewestelijk militairen
commandant.
2® dat, bijaldien deze chefs van oordeel zijn, dat een door den
burgerrechter veroordeeld militair, na expiratie van zijn straftijd, niet
meer in het leger mag terugkeeren, zij zoo spoedig mogelijk, onder
overlegging van een afschrift vonnis met extract stamboek en volledig
extract strafhoek, de beslissing van het Departement van Oorlog
zullen inroepen."
De inhoud van deze Algemeene Order is wel beschouwd bovendien
niet geheel billijk te noemen.
Indien men uitzondert het daarbij gegeven recht van vervallen
verklaring bij de door den burgerrechter opgelegde: dwangarbeid in
den ketting, tuchthuisstraf en verbanning(vergelijk art. 3 van het
Koninklijk besluit van 19 December 1889 N°. 35) ziet men, dat het