251 opleggen van de bij komende straffen van vervallenverklaring en degradatie in de gevallen bij die Algemeene Order genoemd van èén persoon afhankelijk wordt gemaakt; terwijl bij het opleggen van eene gelijke hoofdstraf door den militairen rechter, hierover door een krijgsraad en vervolgens door het Hoog Militair Gerechtshof wordt beslist. Art. 14. „Bij veroordeeliug van een minderen militair tot de straf van militaire detentie ter zake van eenig misdrijf tegen den dienst of de subordinatieof van herhaalde desertie, kan de rechter bepalen, dat de veroordeelde, na zijn ontslag uit de detentie, zal worden geplaatst bij het strafdetachement voor een tijd bij het vonnis te bepalen niet te bovengaande één jaar." Wanneer men bekend is met de reden, die tot de opneming van dit artikel heeft geleid, verwondert men zich dat deze bijkomende straf ook niet toepasselijk verklaard is op militaire gevangenisstrafwelke zon der vervallenverklaring wegens dezelfde misdrijven wordt opgelegd aan mindere militairen. Nu heeft zich (misschien reeds meermalen) het geval voorgedaan, dat een minder militair, die met het oog op zijn hoogst ongunstig strafhoek wegens een overtreding tegen de krijgstucht, zou gestraft en dientengevolge naar het strafdetachement zou gezonden worden, zich daaraan onttrekt, door zich onmiddellijk na het begaan dier overtreding, schuldig te maken aan dienstweigering (art. 95 C. W.). Volgens art. 17 Koninklijk besluit 1889 N°. 35 ten 39. (Zie art. 167 Wetboek van strafvordering, samenloop van misdrijf en overtreding) mag alleen de dienstweigering gestraft worden. (1) Nog meer blijkt de noodzakelijkheid om de militaire gevangenisstraf op ie nemen onder de straffen in art. 14 (hiervoren) genoemd, uit het volgende (1) In het Tijdschrift van het Recht in N. I. vindt men vonnissen, waarbij een beklaagde, die terechtstaat voor twee feiten, in de klacht vermeld, waarvan één een disciplinaire overtreding daarstelt, voor het misdrijf wordt gestraft en voor de over treding naar den disciplinairen reohter wordt verwezen. Is dit in overeenstemming te brengen met art. 17 van het hiervoren genoemde Koninkljjk besluit, art. 167 Wetb. van Strafv. en art. 305 Inl. reglement?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 268