258
zij aanvoerders zijn, zich meer tot goed gedrag gedwongen gevoelen
dan wanneer ze gemeenen zijn; en ook omdat het, zoodra het tot handelen
komt, veel beter is, niet het bevel aan gemeenen doch aan aanvoerders
toe te vertrouwen.
Zijn zij ingedeeld, zoo moet, evenals aan de Phylarchen door den
ruiteroverste vooruit de plaats aangewezen wordt waar een ieder te
rijden heeft, door de Phylarchen aan de Dekadarchen worden mede
gedeeld hoe een ieder zich bij het uitrukken heeft te gedragen;
want is dit alles vooruit bekend gemaakt, dan zal alles geregelder
gaan, en niet onordelijk en met gedrang, zooals bij menschen die
uit een theater komen. Ook nemen de voorsten als een aanval
in het front dreigt, een gevecht kalmer op, daar zij weten dat
hunne plaats vooraan is, evenals de achtersten, zoo iets van die
zijde dreigt, daar zij inzien dat het schande is zijne stelling te
verlaten.
Zijn zij daarentegen zonder bepaalde orde, dan brengen zij elkander
op smalle wegen en bij overgangen (défilé's) in verwarring en bij het
gevecht plaatst niemand zich vrijwillig in rij en gelid.
En dit zijn slechts zaken, waarin alle ruiters geheel geoefend moeten
zijn, willen zij voor den aanvoerder steeds willige helpers zijn.
Derde Hoofdstuk.
Het volgende nu moet de ruiteroverste voor zich zelf in acht
nemen, en wel vooreerst dat hij den goden welgevallige offers
voor de ruiterij brenge; vervolgens dat hij de feestelijke optoch
ten tot bezienswaardige vertooningen make, evenals hij dit steeds
moet doen, wanneer en waar hij verplicht is den staat iets
te vertoonen, niet alleen in de Akademie (1), doch ook in het
(1) De Akademie, evenals het Lyceum, een van de drie oude Gymnasia van Athene,
aldus genoemd naar een ouden heros „Akademos", lag aan de rivier Cephissus, onge
veer 6 a 8 stadiën Noordwestelijk buiten de stad, aan het einde van het buitenste
Ceramikus (plaats waar de in den strijd gevallenen op staatskosten begraven werden)
en bevatte eene, door Hippias, zoon van Pisistratus, nieuw omgeven, door Cimon
met waterleidingen, wandelwegen, boschjes en parken verfraaide ruimte, voorzien
van altaren en kapellen van goden en helden; eene plaats vooral beroemd door Plato, die
hier evenals zijn opvolgers, de akademikers onderwees. Van hier of van het Cerami
kus ging de Panatheïsehe feestelijke optocht uit, trok door de breede rechte straat