260 Dat de ruiters hieraan niet gewoon zijn, weet ik; doch ik ben er van overtuigd, dat het goed en schoon is, en den toeschouwers aan genaam zal zijnen ik vind, dat de ruiters ook in andere ridderoe feningen nieuwigheden hebben vertoond daar waar de oversten hunne lieden vóór hunne voorstellen wisten te winnen. Wanneer zij verder voor het lanswerpen den omrit in het Lyceum maken, zoo is het schoon, dat de vijf Phylen zich aan beide zijden in linie opstellen, hunne oversten en Phylarchen voor het front, zoo dat de geheele breedte van het terrein wordt ingenomen. Zoodra zij echter het hoogste punt van het tegenoverliggende theater (dat van Dijonisius) voorbij zijn, dan zal het m. i. voordeelig uitkomen, als gij laat zien, dat uwe ruiters in staat zijn met gericht front snel een berg af te rijden. Ik weet overigens wel, dat degenen, die vlug durven rijden, het gaarne laten zien; zijn de ruiters er echter niet in geoefend, zoomoet gij toezien, dat de vijanden hen daartoe niet dwingen. Voor de monstering is die opstelling aangegeven, waarin het mooist kan gereden worden (1). Wanneer echter de overste, als hij een krachtig paard heeft, voor het front der betrekkelijke vleugelrotten de zwenking mederijdt, zoo zal hij op deze wijze niet alleen zelf vlug rjjden, doch ook zij die met hem op dien vleugel zitten, zullen dat doen, zoodat de Raad het snel rijden te zien krijgt, terwijl de paarden, daar zij bij gedeel ten rusten, niet afgejakkerd worden. Bij het rijden in het Hippo droom is het mooi, wanneer de opstelling eerst zóó genomen wordt, dat zij (de ruiterij) met haar front de geheele baan inneemt. Schoon is het verder, wanneer bij het op elkander inrijden, als de Phylen beurtelings vlug vooruitkomen en teruggaan, de oversten zich aan het hoofd hunner 5 Phylen plaatsen en nu van beide kan ten de Phylen tusschen elkander doorrijden. Want bij deze vertoo ning is het leelijk, als zij front tegen front door elkander rijden, ter wijl het zeer grootsch is, waneer zij, na de rijbaan doorgereden te heb ben, weder aan beide zijden tegenover elkander staan. (1). Tot hiertoe ia van monstering nog in het geheel geen sprake geweest. Ik denk, dat Xenophon dat als iets zoo algemeen bekend aannam, dat hij het niet noodig vond er nader over te sohrijven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 277