273
matig is een punt te zoeken, van waaruit de bevriende troep zich
zonder gevaar vertoonen en den vijand in bedwang houden kan.
Verder is het ook duidelijk, dat waar het aankomt op uithouden
en snelheid, een klein getal ruiters dit eer kan doen dan velen
niet dat zij door hun kleiner aantal meer „ausdauer" hebben en
vlugger zijn, doch omdat men gemakkelijker weinig dan veel ruiters
vinden zal, die èn hunne paarden behoorlijk verzorgen èn zich met
verstand op den ruiterdienst toeleggen.
Komt echter ooit het geval voor, dat men den strijd met eene
ongeveer gelijke ruiterafdeeling te voeren heeft, zoo zou het m. i.
niet kwaad zijn als men uit de Phyle twee atdeelingen vormdeeene
onder het bevel van den Phylarch, de andere onder dat van den
daaropvolgenden flinksten ondergeschikte. Deze zou bij het voor-
waartsrukken der afdeeling onder den Phylarch onmiddellijk achter
dezen moeten volgen, zoodra echter de tegenpartij nabij is, snel
moeten opmarcheerenwant zoo, dunkt mij, zullen zij (n. 1. de
Phylen) voor den vijand meer schrikaanjagend zijn en tegelijk
meer uitwerking hebben. Wanneer echter beide gedeelten (1)
voetvolk bij zich hebben, dan zal ook dit, als het achter de ruiterij
verborgen was, en bij het samentreffen plotseling te voorschijn komt,
spoediger den zege beslissen, want evenals het onverwachte, als het
goed is, den menschen meer verheugt, zoo zal het ook te meer
schrikaanjagend zijn als het iets slechts is.
Zulke maatregelen te nemen, is niet zeer moeilijk, maar het
kiezen van manschappen die verstandig, trouw en gewillig zijn en
moedig tegen den vijand opmarcheeren, vordert reeds eenen goed
onderlegden ruiteroverste. Hij moet n. 1. de man zijn, die zóó kan
spreken en handelen, dat zijne ondergeschikten volstrekt tot het in
zicht komen, dat het goed is, hem te gehoorzamen, zijne leiding te
volgen en op den vijand los te gaandat zij verder lust krijgen
(1) Met beide gedeelten bedoelt Xenophon de beide in gelijke sterkte op elkander
losgaande vijandelijke partijen. Als deze n.l. voetvolk of hamippen bij zich hebben,
dan zal die partij in het voordeel zijn die zijn voetvolk tot op het oogenblik van
samentreffen achter de ruiterij verborgen houdt. Men zal dit het best inzien, als men
bedenkt, hoe lieden, die in een hinderlaag vallen, schrikken, ook al zijn ze veel sterker,
en als men weet hoe vijanden die tegenover elkander liggen in de eerste dagen ontzag
voor elkander hebben (al kennen ze elkanders sterkte niet.)