MILITAIRE RECHTSPLEGING. Dit gedeelte der militaire wetenschappen werd den laatsten tijd drukker dan vroeger in het I. M. T. besproken en daar ik begrijp, dat hieraan niet al te veel plaatsruimte kan worden afgestaan, zal ik in mijne hieronder volgende beschouwingen zoo kort mogelijk trachten te zijn. Zij werden mij in de pen gegeven ten gevolge van de in het I. M. T. voorkomende opstellen: jaargang 1894, D. I. pag. 589 en D. II. pag. 80 en door een sententie van het H. M. G. van 27 April 1894. Hoewel mij uit de handleiding van Baxré, D. II. pag. 211, de sententie van het H. H. G. dd°. 28 October 1842 bekend was: „Een militair, die tijdelijk met de functiën van een hoogeren rang belast is, is tegenover zijne rangsgelijken een meerdere," zoo had ik me echter nooit kunnen vereenigen met het idee, dat de bij de art. 99 en 100 C. W. strafbaar gestelde misdrijven gepleegd konden worden tegen een superieur van gelijken rang. Art. 99 C. W. spreekt van een meerdere in rang, art. 95 van dengene, die boven hem gesteld is, art. 96 van superieur. De vraag of iemand gesteld kan worden boven een rangsgelijke en of hij in dit geval ook diens superieur is, zal door niemand ontkennend be antwoord worden. Het antwoord op de vraag wat men door een meerdere in rang verstaat, zal niet zoo eenstemmig luiden, en toch durf ik niettegenstaande de opvatting van het Hof hieromtrent beweren, dat minstens 75 °/0 der Hollandsch sprekende Nederlanders het met mij eens zullen zijn, wanneer ik zeg: een meerdere in rang kan geen gelijke in rang zijn. Doch behalve deze mijne meening, zou ik het niet wenschelijk achten, wanneer art. 99 C. W. sprak van superieur of dengene, die boven hem gesteld isomdat zulk een wetsartikel in zijne toepassing veel moeilijkheid zou opleveren. Dit blijkt o. a. reeds voldoende uit

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 346