331
matig zal gevoelen, dat insubordinatie, gepleegd tegen den superieur
van gelijken rang, zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben; trouwens
het plegen van insubordinatie zal in die gevallen wel steeds gepaard
gaan met dienstweigering (art. 95 C- W.).
Ik zou me dan ook geheel kunnen vereenigen met het vonnis van
den krijgsraad (I. M. T. pag. 539, D. I., 1894), indien de beklaagde
als kok of bijkok in de keuken werkzaam ware geweest, doch niet
wanneer hij daar gekomen is, om eten te halen.
Hebben echter beleedigiogen of feitelijkheden plaats buiten dienst
tegen gelijken in graad, die tijdelijk de functiën van een hoogeren
graad vervullen, dan moeten deze handelingen, volgens mijne meening,
c. q. volgens art. 17 R. v. K. gestraft worden.
In art. 101 C. W. (insubordinatie door officieren) zou ik de uit
drukking „meerdere in rang" door die van „superieur" vervangen
wenschen te zien (1).
Onlangs, bij het driemaandelijksch voorlezen der krijgsartikelen,
besprak ik de meest voorkomende militaire misdrijven met de Eu-
ropeesche minderen, waaronder er zich geen enkele bevond, die wist,
dat hij crimineel vervolgd zou kunnen worden wegens insubordinatie
tegen een gelijke in graad; dat zij zich tegenover een dergelijken
meerdere schuldig konden maken aan de bij art. 93 O. W. strafbaar
gestelde dienstweigering, wisten echter allen. Ik heb hen toen met
de inzichten van het H. M. G. daaromtrent bekend gemaakt.
Het doel van het opstel: „De voorloopige hechtenis in de mi
litaire rechtspraak" zal buiten twijfel door ieder lezer van dit tijd
schrift geapprecieerd zijn geworden.
Daar echter daarin reeds lang vervallen algemeene orders worden
aangehaald, zoo bestaat de mogelijkheid, dat de lezing van dat opstel door
sommige commandanten van militaire posten, juist de tegenoverge
stelde uitwerking zou kunuen hebben als schrijver beoogde.
De Algemeene Order 1832 N°. 2 3 werd bij A. O. 1890 Nos.
13 en 64 en de A. O. 1885 N». 56 bij A. O. 1890 N°. 64 inge
trokken.
(1) De krijgsraad te Slagelsng wees onlangs een vonnis in dien geest.