334 op nieuw werd gelast, omdat officieren-commissarissen niet door den plaatselijk militairen commandant, doch door den fungeerenden plaat selijken adjudaut waren aangewezen (zie het Recht in Nederlandsch- Indië 1894 N°. 4). Die aanwijzing (benoeming) had echter wel dege lijk door den plaatselijk militairen commandant plaats gevonden; doch het afschrift der desbetreffende order, dat bij de processtukken was overgelegd, was bij vergissing door den plaatselijken adjudant geteekend „op last" in stede van „voor afschrift." De zaak werd daarna weer van voren af aan geinstrueerd. De beklaagde, die niet in volle confessie was, maakte geen gebruik van zijn recht van appèl. Weer een paar maanden, nadat vonnis gewezen was door den krijgs raad, werd deze bijeengeroepen om den beklaagde mede te deelen, dat de Advocaat-fiscaal van het vonnis bij het II. M. G. in appèl was gekomen, zoodat deze fuselier nu reeds ruim 9 maanden in preventief arrest heeft doorgebracht, zonder dat nog door het H. M. G. in zijn zaak is beslist. De in den aanhef van dit opstel aangehaalde sententie van het H. M. G. dd. 27 April 1894 (zie het Recht in N. I. 1894 N°. 5) luidt in het kort als volgt: Een militair, die te Semarang deserteert, na eenigen tijd zich te Harderwijk vrijwillig meldt en daarop naar Batavia wordt opgezonden, behoort terzake dier desertie, krachtens art. 143 R. b. d. L. voor den krijgsraad te Magelang terecht te staan. De krijgsraad te Wel tevreden mist de bevoegdheid in deze zaak recht te sprekenhet door dit lichaam gewezen vonnis wordt mitsdien vernietigd en de zaak verwezen naar den bevoegden rechter, zijnde de krijgsraad te Magelang. Bij A. O. 1890 N°. 13 werd het volgende bepaald: Nu het blijkens de jurisprudentie van het H. M G. als vaststaande mag worden aangenomen, dat de bevoegdheid om van eenig misdrijf kennis te nemen, overeenkomstig art. 143 R. b. d. L. zoowel behoort tot den krijgsraad, binnen welks ressort het misdrijf gepleegd is, als tot dien, binnen welks ressort de beklaagde garnizoen houdt, wordt punt 2 der A. O. van 1 April 1832 N°. 2 3 mits deze ingetrokken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 351