341
nukkige paarden, evenals tegen luie of al te vurige. Voorschriften
voor den eigenaar van het paard. De stal moet zóó geplaatst zijn,
dat hij er bestendig het oog op kan houden en zóó zijn bevloerd, dat
hij de hoeven spaart en toch hunne hardheid begunstigt; ook buiten
den stal moet voor een goeden bodem gezorgd worden bij het poet
sen, evenals men moet zorgen den mond van het paard zacht te
houden. Wenken voor den stalknecht, n.l. hoe hij het paard in den
stal moet vastzetten. Dagelijks moet hij de mest weghalen en het
paard bij het poetsen zoowel als voor de rolpiaats den mondkorf
(muilband) aandoen. Hoe hij bij het poetsen te handelen heeft, n.l.
met roskam en borstel en hoe hij vooral het hoofd, de voeten, den
staart, de manen, de schenkels en den buik behandelen moet. De
juiste plaatsing bij het poetsen en bij het voorbrengen en geleiden
van een paard. Juiste manier om den toom aanteleggen en om on
willige paarden het gebit te doen aannemen. Sparing van het paard
bij het geleiden zoowel als bij het optoomen. Hulp bij het opstij
gen. Kalme behandeling van het paard, vooral van het bange en
schichtige. Wat de ruiter te doen heeft bij het opstijgen, hetzij
links of rechts, en omiddellijk na het opstijgen n.l. hoe hij de teu
gels moet aannemen en hoe de teugels moeteu zijn. Over de be
sturing met de teugels en inleiding tot de verschillende gangen n.l.
over de voltes en de daarbij noodige voorzichtigheid. Tot besluit
moet men het paard na kortstondig halt te hebben gemaakt, plotse
ling in den snelsten gang, van andere paarden laten wegrennen of
naar andere toe, daarna kort pareeren en dadelijk na de weqding op
nieuw aandrijven; eindelijk echter steeds op het exercitieterrein zelf
afzitten. Hoe men het paard moet gewennen aan het springen en
aan het bergaf- en opgaan, vooral hoe de ruiter hierbij zijne hulpen
moet aanbrengen. Oefeningen van paard en man tot oorlogsdoelein
den, n.l. ook van man tegen man en in schermutselingen. Beloo
ningen en bestraffingen van het paard als africhtingsmiddelen. Hoe
men met vurige en omgekeerd met luie paarden moet omgaan bij
het opzitten en bij het rijden. Raad voor de besturing met de teu
gels, bij de meest mogelijke bedaardheid des ruiters; over de hulp
bij het klappen met de tong en de lippen, evenals over het vermij
den van iedere ploiselinge opwekking; overigens waarschuwing voor