344 immers de steunpilaren van het lichaamzij moeten geen dikke aderen hebben en veel vleesch. Is dit niet het geval, dan zullen, als er op harden bodem gereden wordt, zich deze deelen met bloed vullen en adergezwellen ontstaan de schenkel zal dik worden en de huid zich van het been scheiden. (1). Door het verslappen der huid heeft zich reeds dikwijls het griffel been verschoven en het paard kreupel gemaakt. (2) Verder wanneer het veulen bij het gaan de knieën veerkrachtig buigt, dan mag men aannemen, dat het ook, als het gereden wordt, veerkrachtige schenkels zal hebben. Veerkrachtigheid wordt terecht °P PrÜ8 gesteld, want zij is oorzaak, dat het paard minder aanstoot en minder schokt, dan wanueer het die elasticiteit niet bezit. De onmiddellijk onder het schouderblad liggende voorarmen geven, als ze sterk zijn, evenals bij den mensch, een krachtig en bevallig aanzien. Ook eene breedgebouwde borst draagt er meer dan aan schoonheid en kracht veel toe bij, dat de beenen zich niet kruisen, doch behoor lijk ver uit elkaar gezet wordenvan de borst uit mag de hals niet, evenals bij her. zwijn, vooruit gestoken zijn, doch moet zich evenals bij een haan, loodrecht verheffen; dun moet hij van boven zijn aan de buiging; het hoofd moet droog zijn en kleine kakebeenen hebben. Op deze wijze zal de hals niet alleen juist vóór den ruiter zijn, doch zal het paard tevens kunnen zieu wat op den grond ligt. Een paard van dusdanigen bouw zal zich het minst kunnen ont trekken aan den wil des ruiters, ook al is het nog zoo moedigwant niet met ingebogen, doch met uitgestrekt hoofd en uitgestoken hals trachten de paarden zich aan den dwang te onttrekken. Ook onder- zoeke men of beide kinnebakken zacht of hard zijn, of slechts een van de twee, want meestal worden paarden met ongelijke kinnebak ken hard in den mond. Een uitpuilend oog (Xenophon gaat wel eens van den hak op den tak) ziet er levendiger uit dan een diepliggend en zal ook verder zien. (1) Denkelijk bedoelt hier Xenophon de bloedspat, die echter zelden voorkomt, daaren tegen dikwijls met spronggewrichtsgallen verwisseld wordt; ze zijn een gevolg van inspanning. (2) Het griffelbeen kan niet verschoven worden en bewijst deze aanhaling dat Xeno phon in de anatomie van den paardenvoet niet bijzonder bedreven was. Hoogstwaar schijnlijk bedoelt hij hier de spat, die haar zit heeft in het spronggewricht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 361