345 Ook ver geopende neusgaten zijn niet alleen beter om adem te ha len, doch geven tevens aan het paard een meer opgewekt uiterlijk, want wanneer een paard op een ander kwaad wordt of bij het rijden zich opwindt,zoo zet het de neusgaten meer open. Verder geven een groot voorhoofd en daarbij kleine ooren een statiger aanzien. De hooge schoft geeft niet alleen den ruiter een zekeren zit, doch ook aan de schouders en aan het geheele lichaam een vaster onderling verband. De dubbele ruggegraat verder is zachter voor den zit dan de enkele, doch ook bevalliger voor het oog. (1) Ook de iets lange en naar den buik toe zich welvende zijden (2) vormen niet alleen een gemakkelijker zit, doch maken gewoonlijk het paard krachtiger en tot een beter eter. Hoe breeder en korter de lendenstreek, des te gemakkelijker ver heft het paard zijne voorhand en brengt het de achterhand onder. Ook schijueu hierdoor de liezen kleiner, die, als ze groot zijn, het paard gedeeltelijk misvormen, gedeeltelijk krachteloozer en voor den ruiter onaangenaam maken. De heupen, ook het bekken, moeten breed zijn en vleezig, om met de liezen en de borst in juiste ver houding te zijn. Zijn ze daarbij stevig en sterk, dan maken zij den gang gemakkelijker en het paard vlugger. Heeft het verder een breeden dam, zoo zal het de achterbeenen ver uit elkaar zetten en als het dat doet, zoo zal het zich èn bij het strekken èn bij het rijden niet slechts levendiger doch ook krachtiger voordoen. (3) Men kan dit ook bij de menschen waarnemen, want als zij iets van den grond willen opnemen, dan doen ze dit meer met de beenen van elkaar dan dicht aaneengesloten. De ballen mogen bij een paard niet groot zijn. Wat betreft de (1) In den tijd, waarvan hier gesproken wordt, had men nog geen zadels en is het duidelijk, dat men het om den zachteren zit hoog waardeerde, dat bij goed gebouw de en doorvoede paarden de spieren boven de ruggegraat uitstaken, waardoor deze, in plaats van uit te steken en als het ware een kam te vormen, tusschen de spieren inlag. (2) Onder zijden verstaat Xenophon het gedeelte, dat door de rugwervels, de rib ben en het borstbeen gevormd wordt. (3) Er is wel bij dit strekken aan niets anders te denken dan aan de, ook in on zen tijd, niet zelden voorkomende gewoonte van het paard om de voorbeenen naar voren en de achterbeenen naar achteren uit te strekken en zich daardoor lager te maken, opdat de ruiter gemakkelijker zal kunnen opstijgen. Dit werd het paard geleerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 362