349 de schuwste kan men den vijand niet naderen, terwijl ze dikwijls réeds van te voren hun berijder ten val of in de grootste benauwd heid gebracht hebben. Men moet er vooral op letten, of het paard soms een bepaalde kwaadwilligheid heeft, hetzij tegen andere paar den, hetzij tegen menschen, en ook of het zeer prikkelbaar is want dit alles wordt voor den bezitter verdrietelijk. Onwil, die het paard aan den dag legt bij het optoomen en opstijgen en andere onrustige beweeglijkheid, zal men veeleer herkennen, indien men het paard, als het zich reeds heeft afgewerkt, nog eens geheel hetzelfde laat doen, wat men het heeft laten uitvoeren vóór het uitrijden. Paarden, die niettegenstaande het reeds verrichtte, zich gewillig nog eens aan hetzelfde onderwerpen en dit goed uitvoeren, geven daardoor blijk vau een volhardenden aard. Om een en ander echter kort samen te vatten, zeggen we: een paard dat goed ter been, zacht aardig en een goed looper is, den wil en de kracht heeft arbeid te ver richten en vooral gaarne gehoorzaamt, zal natuurlijk zijn ruiter in oorlogstijd niet alleen den minsten last veroorzaken, doch ook het meest tot zijne veiligheid bijdragen. Dezulke echter, die tengevolge van luiheid veel moeten aange dreven of die door te veel vuur veel moeten gestreeld en ingehou den worden, nemen de handen des ruiters geheel in beslag en ont nemen hem zelfs den moed in het gevaar. VIERDE HOOFDSTUK. Is men nu als kooper bevredigd en heeft men een paard gekocht en naar huis gebracht, dan is het doelmatig als de stal zich op zoodanige plaats van het huis bevindt, dat de eigenaar zeer dikwijls naar het paard zien kan. (1) Ook is het goed, dat de stal zóó is ingericht, dat het paard zijn voeder evenmin uit den bak, als den meester zijn spijsvoorraad uit zijn eetkamer gestolen kan worden. Wie dit verzuimt, die benadeelt (1) Xenophon verhaalt van een Pers, die op de vraag des Konings, wat een paard het eerst vet maakt, ten antwoord gaf: „het oog des meesters." Dezelfde anecdote verhaalt Aristoteles van een Libiër die op de vraag, wat de beste bemesting is, ant woordde: „de voetstappen van den meester." Ook de oude Cato moet iets dergelijks gezegd hebben, n.l. „het aangezicht des meesters sticht meer nut dan zijn achterhoofd." Ook in Indië bouwt men de stallen in den regel zóódanig, dat men van uit de ach tergalerij er het oog op heeft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 366