350 m.i. zich zelf. Waat duidelijk is het, dat de meester in het gevaar leven en lijf aan zijn paard toevertrouwt. Een goede stal is echter niet alleen goed om het stelen van het voeder te voorkomen, doch ook om dadelijk op te merken, als soms het paard zijn voedsel uit de krib werpt. Zoodra men dit bemerkt, kan men overtuigd zijn, dat het lichaam öf door volbloedigheid be hoefte heeft aan geneeskundige behandeling, öf ten gevolge van ver moeienissen rust noodig heeft, dan wel dat het paard bevangen (1) of onwel is. Bij het paard echter evenals bij den mensch, zijn alle ziekten in haar begin beter te genezen dan wanneer ze reeds verouderd en daarbij nog slecht behandeld zijn. Daar men bij het paard niet al leen voor voeding, doch ook voor lichaamsbeweging te zorgen heeft, opdat het krachtig worde, zoo moet men ook de voeten verzorgen. Een vochtige en tegelijk gladde standplaats n.l. bederft ook van nature goede hoevendoch niet eene zoodanige, die, om niet vochtig te zijn, hellend gemaakt en om niet glad te zijn met steenen van de grootte van den hoef bepleisterd is. (2) (1) In den tekst staat het woord „krithiasis" (Gr.) en is wel te vertalen door be vangenheid; in het Duitsch noemt men het „Gerstenstechen", in het Fransch kan men zeggen „fourbure." Deze ziekte wordt door de ouden beschreven als eene onverteer baarheid, dus slechte spijsvertering, die ontstaat als het paard onmiddellijk na af mattend werk en nog bezweet zijnde, gerst (krithae, het gewone paardenvoedsel in Griekenland), of vooral vereelte en daardoor nog meer verhittende gerst te eten krijgt; of ook wel, zonder dat het werk verricht, overvoerd wordt. Ook Pollux schrijft de paardenziekten „Krithiasis" en „Hyperaemasis" (volbloedigheid) toe aan overvulling van de maag en voegt er bijals zij het graanvoeder uitwerpen (ekkornizousi) dan moet men het wegnemen en slechts hooi of een ander lioht voeder toedienen" en gebruikt hij het werkwoord „krithian" in plaats van het oudere „upermazan" dit is met gerstenkoek overladen. De bevangenheid (z.g Futterwehe) is veeleer eene onver- eerbaarheid of koliek, waarop ook betrekking heeft de uitdrukking van Apsyrtus, die spreekt van „het paard werpt zich neer". Het is dan ook een feit dat nieuw voeder dikwijls zulke koliekaanvallen te weeg brengt. Volgens de beschrijving door Aristoteles van deze bevangenheid (krithian) gegeven, zou men geneigd zijn het z.g. kikvorschgezwel er voor te houden, terwijl hij de hier genoemde krithiasis meer als darmkoliek (ileos) en de bevangenheid als kramp (tetanos) beschrijft. (2j Daar, zooals bekend is, de Ouden van hoefbeslag niets af wisten, zoo is hun zorg om de hoeven zoo hard mogelijk te krijgen zeer begrijpelijk; en daarop berust juist het onderscheid tusschen nu en toen; tegenwoordig wordt aanbevolen om den paarden steeds wat droog stroo onder de voeten te laten, opdat hun het staan op het harde pleisterwerk niet pijnlijk en nadeelig worde.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 367