352
hetzij om het te poetsen, hetzij om het op de plaats voor het rollen
der paarden bestemd rond te leiden. (1)
In het algemeen moet hij steeds het paard, als hij het ongetoomd
leidt, den muilkorf aandoen, want deze hindert het dier niet bij het
ademhalen en belet het bijten.
Wanneer de stalknecht het paard poetst, zoo moet hij met het hoofd
en de manen beginnenwant zijn de bovenste deelen niet schoon
gemaakt, dan is het onnoodig de onderste te reinigen (omdat n. 1. de
stof en het zweet van boven wederom de onderste reeds gepoetste
deelen zou vuil maken). Vervolgens moet hij met het poetsgereed
schap de haren van de andere lichaamsdeelen opstrijken en dan de
stof met de haren wegborstelen. (Men ziet Xenophon schrijft slechts
voor, wat thans nog bij het poetsen gebeurt).
De haren op de ruggegraat mag hij in het geheel niet met een
werktuig aanraken, doch slechts met de handen wrijven en glad ma
ken en wel de haren strijken zooals ze van nature liggen hierdoor
zal hij den rug van het paard het minst beleedigen. (Wat hier met
rug bedoeld is, is meer bepaald de plaats waar de ruiter zijn zit had
en wel zonder zadel. Iedere beleediging van deze plaats was daar
om zeer bedenkelijk en moest zorgvuldig worden vermeden). De
stalknecht moet het hoofd van het paard met water afspoelen, want
daar hetzelve knokig is, zou hij het paard pijn doen als hij het met
een ijzeren of houten werktuig zou poetsen. Ook den maantop moet
hij nat maken want niettegenstaande deze somtijds aanmerkelijk lang
is, hindert hij het paard niet in het zien, doch wijken de haren veel
eer voor de oogen af en laten zij deze onbeschermd. (De bedoeling
zal wel zijn, dat natte haren niet zoo gemakkelijk op zij wegwaaien, als
droge en deze dus de oogen niet beschermen).
Eu men mag aannemen, dat de Goden deze haren aan de paarden
gegeven hebben in plaats van groote ooren, die zij wel ter beschut
ting der oogen aan muildieren en ezels hebben gegeven. Ook moet
hij den staart en de manen wasschen, daar immers de groei van het
haar moet bevorderd worden, vooral aan den staart, opdat het paard
(1) Deze rolplaats is eene ruimte met zand bestrooid, waarop bij de ouden de paar
den, die in het zweet waren gereden, gebracht werden, ten einde door rollen af te
koelen en de nadeelen eener onderdrukte huiduitwaseming te vermijden.