853 er zoover mogelijk mee reiken en het hinderlijke er mee afweren kan ook aan de manen, opdat zij den ruiter bij het opzitten zoo veel mogelijk behulpzaam kunnen zijn. Doch ook tot sieraad zijn staart, manen en maantop door de Goden aan het paard gegeven. Het be wijs hiervoor is, dat de fokmerries de hengsten niet zoo willig tot de dekking toelaten, zoolang zij, n. 1. de merries, de manen hebben. Daarom scheren ook alle fokkers de merries voor de dekking en snijden ze de manen af. (1) Het wasschen der schenkels raden wij af, want het dient tot niets, terwijl het dagelijks nat maken den hoef benadeelt. Ook het al te veel poetsen onder den buik, moet men tegengaan, want dat doet het paard pijn en hoe zindelijker het hier is, zooveel te meer last heeft het van vliegen en andere insecten. Doch al geeft men zich hiervoor ook nog zooveel moeite, zoo zal het paard, nauwelijks buiten zijnde, daar toch weer dadelijk vuil zijn. Men moet dat dus laten het is genoeg als men de schenkels slechts met de hand of met den borstel afwrijft. E. Rudolph. Wordt vervolgd (1) Ik vind dat bewijs zoo duidelijk niet; echter vind ik hieromtrent nog het vol gende opgeteekend: het was, zooals het schijnt, in Griekenland de heerschende meening dat eene merrie eerst, na door het afknippen der manen vernederd te zijn, den in haar oog niet waardigen ezel tot den sprong toeliet, nadat haar deze vernedering des lichaams in het water, als in een spiegel was getoond, zooals Pollux, volgens Simon aanhaalt. (In Griekenland bleken dus niet alleen de vrouwen evenals nu trotsch op haar haar te zjjn, doch ook de ezelinnen.) Aristoteles zegt slechts, dat het scheren vernederend op de merries werkt en Plinius herhaalt het.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 370