372 Ter wille van den heer Fanoy willen wij den inhoud zijner alinea's eens toetsen aan het optreden van zijn eigen wapen de infanterie en vragen wij hem het volgende: Hoe ageert eene infanteriepatrouille of kleine afdeeling, (de heer Fanoy zal toch voorzeker geen groote ruiterafdeelingen bedoeld hebben) in een terrein waarop eventueele gewonden niet veilig zijn? Is dergeljjke afdeeling, wanneer zij dooden en gewonden moet gaan medevoeren, nog wel infanterie? Kan die kleice afdeeling, omdat het infanterie is, dan wel onver saagd optreden en behoeft zij niet hoogst voorzichtig te handelen en houdt zij dan nog voor een groot deel geschiktheid voor de verken ning? Behoeven de verkenningspatrouilles van de infanterie in zulk een terrein niet veel sterker genomen te worden, ten einde niet te spoedig hulpeloos te zijn? Ons dunkt, het antwoord ligt voor de hand, alzoo om gelijke re denen, de redeneering van den heer Fanoy volgende Tegen een Inlandschen vijand worden zelden infanteriepatrouilles gebezigd. Maar keeren wij nog even naar de linie van Groot-Atjeh terug, waar wij onze troepen zien optreden tegen BILOEL. Herstelling van de communicatie met Biloel. Daar de communicatie tusschen Larapeneroeten Biloel verbroken was, zien wij den 26en Juni van dit jaar eene colonne uitrukkenbe staande uit 3 compagnieën infanterie, de batterij bergartillerie van 6 stukken, benevens een peloton cavalerie. Deze colonne bevond zich om 9 uur V. M. op Tjot Goë. Aangezien de vijand stelling genomen had aan weerszijden van den weg Tjot Goë Biloel en ook vóór Biloel in de kampongs Lam- koenjit, Maneh en Biloel, werden gedirigeerd: een colonne, sterk 2 compagnieën infanterie, en 1 sectie artillerie door de kampongs Kota Karang en Oleh Soesoe in Zuidelijke richting naar Lamkoenjit en van hier door kampong Maneh op Biloel; een colonne van gelijke sterkte door de kampongs Lam Kawi,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 389