377
Ondertusschen was bet transport over den weg naar Biloel gemar
cheerd en had de compagnie infanterie, met de sectie artillerie in
kampong Toebaloe een uit het Zuid-Oosten opdringenden vijand tot
staan gebracht.
Tegen 1 uur N.M. kwamen de leege karren onder hevig vuur des
vijands weder terug, zoodat de beweging gelukt was.
De cavalerie was om 2 uur N.M. in haar kampement teruggekeerd.
Door de vlugge verkenning van de cavalerie op de rechtei flank
van het transport, kon dit kort na zijn afmarsch den weg volgen,
met de wetenschap, dat het noch van uit den passer, noch van uit
de missigit beschoten kon worden, wat een geheele verademing bij
het transport zal opgeleverd hebben, terwijl de cavalerie de aandacht
van den vijand, ten voordeele van het transport, tot zich had
getrokken.
Zien wij bij deze affaire de cavalerie weder eens naar behooren
gebruiken, zoo blijft het ons toch een raadsel waarom men nu eens de
cavalerie geheel onbenut laat, dan weder haar nutteloos ziet medevoeren,
dan wel haar als voorhoedecavalerie of zelfstandig verkennende cavalerie
laat optreden.
Bij het weinige gebruik, dat men van het wapen der cavalerie
maakt, is het voor ons cavaleristen toch een heuchelijk feit, dat waar
ook de cavalerie werkelijk als cavalerie gebruikt werd, hare wijze van
optreden en van ageeren steeds de tevredenheid van den bevelhebber
heeft opgewekt. Ook bij de laatste affaire tegen Biloel was dit het
geval, daar de commandant der te Kota-Radja aanwezige cavalerie
namens den Gouverneur van Atjeh zijne tevredenheid aan zjjne ruiters
moest overbrengen voor de wijze, waarop zij zich van hun taak
tegenover den vijand gekweten hadden.
Dat mijne opstellen het hunne er toe mogen bijdragen om aan
het wapen der cavalerie steeds de taak op te dragen, waartoe het
geschapen is ten voordeele van ons hoofdwapen, de infanterie, is de
wensch van den schrijver, die dit opstel besluit met de aandacht te
vestigen van de hoogere militaire autoriteiten op die paragrafen van
het Voorschrift op den velddienst van het N. I. L., o.m. blz. 139
tweede alinea v.b., welke betrekking hebben op het wapen der cava-