INFBESPIEGELINGEN.
Verwacht ditmaal, geachte lezers, niet te veel van Senda, nu aller
aandacht is gevestigd op éen onderwerp, aller blik gevestigd op één
punt. Een stip op de wereldkaart waar een bloedig drama werd
afgespeeld, doch waar onze vaandels nog hunne plooien ontrollen
om den vijand het „je maintiendrai" voor te houden.
En is het wonder dat niemand onzer aan iets anders denkt dan
aan hetgeen daar ginds voorvalt?
Is het wonder dat ons aller hart thans slechts vervuld is van
eén zaak: de hoop dat het onzen braven krijgers moge gelukken den
strijd tegen een geweldige overmacht tot een goed einde te brengen
en onze gevallen kameraden te wreken?
Is het niet natuurlijk dat wij allen met angst en spanning, als het
ware van uur tot uur, reikhalzend uitzien naar tijdingen van ginds,
die dan gelezen en herlezen worden en besproken den ganschen
dag, want wij weten welk een zwaren strijd onze wapenbroeders
te strijden hebben.
Het is in dagen als deze dat men gevoelt hoe hecht de band is
die ons allen bindt. Het is in dagen als deze dat de sympathie
die men den krijgsman toedraagt helder in het licht treedt, trots de
bewering dat wij Nederlanders zoo anti-militair zijn.
Bij den uittocht ten strijde, bezielende woorden die opwekken tot
ernstige plichtsbetrachtingbij den bloedigen slag den soldaat
toegebracht, ziet men daden, die bewijzen dat de aan den valreep
gesproken woorden geen ijdele klanken waren, maar dat werkelijk
de sympathie der Indische burgerij den troepen vergezelde toen zij
heentrokken om den wil der Regeering te doen eerbiedigen, den haar
aangedanen hoon of beleediging te straffen.
En het ging zoo schoon in den aanvang; te schoon wellicht. Op
Dl. lij 1894. 27