412 Ofschoon wij met Mr. H. van der Hoeven van oordeel zijn, dat men alleen door zelf in den militairen stand te leven en daarvan deel uit te maken, in staat wordt de militaire opvatting van ver schillende denkbeelden, de juiste beteekenis van sommige zaken als het ware te gevoelen en daarvan geheel en al doordrongen te worden, behoeft zulks daarom er nog niet toe te leiden, om wetsverkrachting te prediken of te plegen, ten einde op die wijze te ontkomen aan de schadelijke gevolgen van slechte bepalingen, hoe hinderlijk dio gevolgen ook volgens de eigenaardige militaire begrippen mogen zijn. Wij kunnen dan ook niet toegeven, dat de hoofdgrond der argu mentatie, waarop gedoeld wordt, een zuiver utïliteits- motief zou zijn. En al is het waar, dat wij 's Hofs bewuste uitspraken voor de krijgstucht belangrijk hebben genoemd, evenzeer is het waar, dat wij vooral den nadruk hebben gelegd op de o.i. zeer bevredigende juridische overwegingen, welke tot die uitspraken hebben geleid. Er bestaat derhalve geene vrijheid om, in ons betoog, eene pour les besoins de la cause gezochte poging te zien tot verdediging eener utiliteits-rechtspraak, dus eener juridische ketterij. Dit verwijt zoude trouwens niet ons alleen treffen. Ook Mr. Piepers, onder wiens presidium de uitspraken tot stand kwamen en die Metis laat het doorschemeren daarin een overwegend aandeel zal hebben gehad, benevens de meerderheid der leden van het H. M G., die mede de sententiën hebben gewezen, zouden zich daarbij door utiliteits- niet door rechtsaverwegingen hebben laten beheerschen. Is dit wel aan te nemen van een conscientiëusen rechter, in zonderheid van den bekenden kampioen van recht tegen macht? Na verkondigd te hebben, dat, in werkelijkheid, de utiliteitsrechtspraak niets is dan eene openbaring van de in de Indische lucht zoo alom vertegenwoordigde willekeur- baccil, door wier inwerking niet alleen het administratieve deel van het staatslichaam zoovele rotte plekken vertoont, maar hier blijkbaar ook in het rechterlijk deel van dit lichaam zulke ziekteverschijnselen ontstaan, (1) en, wijders steeds op de utiliteits- rechtspraak doelende na de gulden woorden te hebben uitgesproken, dat niet zijn lust, maar zijn plicht, zooals de wet hem die voorschrijft, de rechter heeft op te volgen, (1) zou dan (1) Het recht in N. I., 60* dl., Ho. 4 bladz. 783 ook door Metis geciteerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 429