ARTILLERIE-WERKPLAATSEN IN IND1E.
Blijkens het antwoord dat door Z. E. den Minister van Koloniën
werd gegeven aan den geachten afgevaardigde, die bij de behan
deling der begrooting van Koloniën voor 1894 in de 2de Kamer der
Staten-Generaal de reorganisatie van het Wapen der Artillerie in
Indië ter sprake bracht, zal hoogstwaarschijnlijk het jaar 1894 niet
voorbijgaan zonder dat deze reorganisatie, hetzij dan met of zonder
voorstellen uit Indië, haar beslag krijgt.
Het is dan ook niet meer dan natuurlijk dat ieder officier, die
tot dat wapen behoort, met de meeste belangstelling de naaste toe
komst te gemoet ziet; doch wanneer men bij bovenvermelde bespre
king den nadruk ziet gelegd op de omstandigheid, dat het uitblijven van
die reorganisatie strekt tot groot financieel nadeel van den Staat en
dat het uit een financieel oogpunt onverantwoordelijk is, dat voor
1894 weder het vroeger benoodigde bedrag werd aangevraagd, dan
wordt het zeer waarschjjnlijk dat het woord reorganisatie hier veel
overeenkomst in beteekenis heeft met inkrimping en is het even
natuurlijk dat het niet uitsluitend eene gewaarwording van belang
stelling is, die het korps artillerie-officieren ondervindt, doch een
gevoel van bekommering zich daaraan paart.
Neemt men in aanmerking dat herhaaldelijk onheilspellende arti
kelen in de dagbladen verschenen, die spraken van ontzettende som
men, welke op de vestingartillerie in Indië konden worden bezuinigd,
zelfs een geheele opheffing van enkele of alle artillerie werkplaatsen
in uitzicht stelden en aldus door hunne dwaze overdrijving wel
terstond bewezen geen volledig vertrouwen te verdienen, maar toch
mede een blijk gaven van het bestaan eener ernstige neiging tot
inkrimping tot de uiterst mogelijke grenzen en wellicht zelfs daar
buiten, dan is het niet te verwonderen, dat het gevoel van bekom
mering bij velen de overhand kreeg op dat van belangstelling en
dat vele pennen in beweging kwamen om er op te wijzen, dat de