414
woordendoch meer aan de bedoeling der wet heeft gehouden; dat
hij die woorden verder heeft uitgestrekt dan in de wet is voorzien;
dat hij van de in het gemeene recht geldende beginselen van wets-
uitlegging nl. die langs doctrinairen, grammaticalen en logischen
weg afgeweken is, om eene analogische of extensieve interpretatie
in de plaats te stellen, dan nog zoude hij niets anders dan zijn plicht
hebben gedaan, omdat hij, zoodoende, geheel zou hebben gehandeld
volgens het, in het onderhavig geval uitsluitend toepasselijke zijnde,
militaire strafrecht.
Art. 17 C. W. toch schrijft uitdrukkelijk voor, dat indien er
eenige misdaden mochten voorkomen, welke bij dit Wetboek niet
zijn omschreven, men zich in het strafien en beoordeelen van dezelve,
zooveel doenlijk zal moeten schikken naar de artikelen van dit Wet
boek, die met het voorgekomen misdrijften aanzien van het misdadige
de meeste overeenkomst hebben.
Dat dit artikel eene analogische uitlegging der strafwet niet slechts
toelaatmaar gebiedtis duidelijk.
En hoeveel afkeuring dit ook verdient en ondervindt, mag die af
keuring echter zooals Mr. Pols opmerkt (1) niet leiden tot niet-
toepassing, noch tot willekeurige beperking, omdat de bepaling, hoe
verkeerd ook, wet is en de rechter onbevoegd is den uitgedrukten
wil des wetgevers ter zijde te stellen of in de toepassing te ontduiken.
Het eigenaardigste van de zaak is zelfs, dat, bij toepassing van de
theorie der strikte interpretatie, het feit in quaestie eigenlijk niet
strafbaar zou zijn, noch ingevolge art. 100, noch ingevolge art. 99 C. W.
Want is het werpen van eenig voorwerp naar den meerdere in
rang, zonder dezen te raken, geen feitelijke insubordinatie, taal
kundig is het evenmin een eenvoudig gebaarhet valt derhalve ook
niet onder het bereik van art. 99.
Dit leest men, ipsis verbis, in eene sententie definitief van het
H. M. G. in Nederland, dd°. 29 September 1877, waarbij overwogen
wordt, dat het werpen van een stokje naar een meerdere in rang om
een blijk van minachting te geven, niet beschouwd kan worden als
eene beleediging door gebaren. Bijgevolg is dit feit, geschiedende met
(1) Bladz. 119, 2de uitgave.