416
Indien nu het onderwerpelijk vergrijp rechtstreeks noch onder
art. 100, noch onder art. 99 C. W. te brengen is, en bij gebrek aan eene
stellige strafbaarstelling, alleen met behulp van art. 17 niet straffeloos
blijft, dan is het ons niet duidelijk waarom dat feit juist onder art. 99,
waarmede het geene analogie heeft, analogisch zou moeten wordeu ge
bracht? of het niet rationeeler zou zijn om een daad, welke op
zijn minst alle kenmerken in zich sluit van eene poging tot feitelijke
insubordinatie ook als zoodanig te straffen, dewijl die daad daar
mede toch de meeste overeenkomst heeft, zoowel wat den aard als
wat het misdadige aangaat?
Op deze laatste vraag kan o. i. het antwoord niet anders dan toe
stemmend zijn, en daaruit volgt tevens ook, dat er dan toch wel
eenige gronden aanwezig zijn om zelfs in het systeem van Metis,
waar art. 17 C. W. eveneens onontbeerlijk is de in hoofde van
dit opstel geformuleerde vraag ontkennend te beantwoorden.
Bij de verdere bespreking der overige rechtsoverwegingen, op grond
waarvan de door ons verdedigde uitspraken erroneus worden genoemd,
zal echter blijken, dat de daarbij gehuldigde leer de hulp van het
zoo zeer gelaakte art. 17 C. W. niet eens behoeft.
Door Metis wordt verder aangevoerd, dat wanneer men op de
voorafgaande woorden (van art. 100 C. W) aangrijpenslaan en
kwetsen let, het dan duidelijk is, dat de dadelijk daaropvolgende
zinsnede: Ten andere daden van geweld" niets anders kan aanduiden
dan iedere andere feitelijke beleediging van denzelfden aard als het
aangrijpen, slaan en kwetsen, doch van minder graviteit, zoodat ook
met die woorden art. 100 alleen verstaat daden, waarbij lichamelijke
aanraking van den meerdere in rang heeft plaats gehad.
Tegen deze redeneering zou o. i. weinig in te brengen zijn, indien
bij art. 100 C. W. alleen strafbaar waren gesteld: het aangrijpen,
slaan of kwetsen en alle andere daden van geweld. Alsdan zou
men zonder overwegend bezwaar mogen aannemen, dat in het zins
verband de woorden „alle andere daden van geweld" de beteekenis
hebben, daaraan door Metis toegekend.
Art. 100 C. W. luidt evenwel geheel anders.
Ingeval zegt dat artikel hij (de onderofficier of soldaat) zich tegen