- 422 Hof dan ook den beklaagde schuldig aan feitelijke insubordinatie (sententie van 7 September 1880) en toonde daardoor aan niet bekeerd te zijn geworden door de bestrijding van Mr. Pols, maar nog steeds aan zijne, in 1865 en 1866 reeds geopenbaarde en na dien tijd her haalde malen gehandhaafde leer, vast te houden. Dit moge bovendien ook nog blijken uit de hieronder volgende gelijksoortige uitspraken 1°. Het werpen met een waterkruik naar een meerdere in rang, met het opzet om hem te treffen, maar zonder hem te raken, is niet eene bloote poging, maar eene werkelijk volbrachte daad van geweld gericht tegen dengene, dien de dader zich voorstelde te treffen en alzoo eene feitelijke beleediging, vallende in de termen van art. 100 C. W. (sententie 1 Maart 1876.). 2°. De daadzaken, dat een militair met een expresselijk daartoe opgenomen geweer op zijn meerdere in rang is toegeloopen en zonder dit echter tegen hem te vellen het geweer in de onmiddel lijke nabijheid van dezen heeft opgenomen, klaarblijkelijk gereed om toe te slaan en daarin slechts verhinderd door bet ontnemen van het geweer door de toeschietende omstauders, kunnen niet als eene bloote bedreiging door gebaren worden aangenomen, maar stellen daar het plegen van een daad van geweld tegen dien meerdere in rang, straf baar ingevolge art. 100 C. VV. (sententie 4 October 1881). 3°. Het werpen van steenen naar een meerdere in rang, met de bedoeling dezen te treffen, stelt daar eene daad van geweldwaar tegen is voorzien bij art. 100 C. W. (senteutie 8 September 1882). 4°. Het werpen van een klomp naar een meerdere in rang met het voornemen dezen daarmede te treffen, stelt daar eene daad van geweldstrafbaar gesteld bij art. 100 C. W. (sententie 8 Juni 1883). Deze uitspraken zijn ontleend aan de in 1892 verschenen tweede uitgave van de door den kapitein der infanterie G. J. "W. Koolemans Beijnen, ten dienste van het militair recht voor aanstaande officieren, inzonderheid van de landmacht in Nederland, samengestelde handleiding. Men kan dus gerust aannemen dat, indien de jurisprudentie in Nederland zich tusschen 1883 en 1892 op dit gewichtige punt hadde gewijzigd, daarvan melding zou zijn gemaakt in de in laatstgenoemd jaar verschenen verbeterde druk van bedoelde handleiding.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 439