423
Waar nu tegenover de uitspraken in Indië gedurende een reeks
van jaren gesteld kan worden de constante jurisprudentie in Nederland,
daar rijst de vraag, waarom aan de Indische opvatting de voorkeur
zou moeten worden gegeven boven die in Nederland.
Of is de militaire rechtspraak in deze gewesten, vooral in vroegere
jaren, steeds zooveel beter geweest dan ginds
De ongunstige omstandigheden waaronder men in dat opzicht hier
te lande verkeerde, en inzonderheid de talrijke te berechten straf
zaken, welke aan de leden van ons H. M. O. zoo weinig tijd over
lieten tot gezette studie van bijzondere juridische vraagstukken, zouden
anders allicht ook hebben kunnen leiden tot vasthouding, zonder
nader onderzoek, aan het eenmaal aangenomen standpunt.
Hoe dit ook zij, wij blijven van oordeel en meenen door al het boven
ontwikkelde genoegzaam te hebben aangetoond, dat de door ons medege
deelde jongste uitspraken van het Indisch H. M. Gr., waarbij voor het
eerst is gebroken met de vroegere door dat college gehuldigde leer en
waarbij, in overeenstemming met de Nederlandsche jurisprudentie,
is aangenomen dat het treffen en aanraken van den superieur geen
bepaald vereischte is voor het daarstellen van feitelijke insubordinatie
juridisch niet erroneus, maar zeer bevredigend zijn.
Leden van krijgsraden mogen dus, bij voorkomende gelegenheden, met
een gerust geweten die leer toepassen en behoeven niet te vreezen
zich daardoor schuldig te hebben gemaakt aan rechts verkorting. In
tegendeel, zij zouden op die wijze naar vermogen er het hunne
toe hebben bijgedragen, om het recht te doen zegevieren.
WeltevredenOctober 1894. A. V. L. Barré.
Dl. II, 1894.
28