444
Men heeft het in den aanvang wel eens doen voorkomen, alsof
het militair tjjdschrift stond onder de pressie, of onder de censuur,
van den legercommandant. Hoe weinig hebben zij, die dat dachten,
den generaal Kroesen gekendHeen, de redactie is altijd volkomen
vrij geweest, en zij wist dat, zoolang zij de betamelijkheid niet uit
het oog verloor, zij op den steun van den legercommandant wat
betreft de beschikking over de archieven rekenen kon.
De eerste aflevering zag dan in Januari 1870 het licht. Naar alle
zijden was medewerking gevraagd, maar er was weinig ontvangen.
Wel betuigingen van sympathie; ook toezeggingen, dat men bij voor
komende gelegenheid om het Tijdschrift denken zou, maar weinig
stukken. Aan moreelen steun ontbrak het niet, de materieele liet
haast alles te wenschen over.
Zoo geschiedde het, dat de eerste aflevering bestond uit: een in
leidend woord eene min of meer omgewerkte nota van den gene
raal Yan Swieten over een onderdeel van het verdedigingsstelsel, uit
het archiefeene vertaling (op verzoek van den redacteur vervaardigd)
van een opstel over rechtbanken van eer, voorkomende in de Revue
Militaireeen officieel rapport omtrent een patrouilletocht in de Lam-
pongs; een uittreksel uit het Koloniaal Verslag, en eenige Varia uit
vreemde tijdschriften.
Men kan dus zeggen al was zjjne verdienste bij de compilatie niet
groot dat de redacteur de geheele aflevering zelf had moeten bezorgen.
Maar de tweede aflevering was al veel beterde redacteur had daarin
slechts een paar malen het woord, en van anderen waren de stukken over
hooger militair onderwijs, over defensie, en over de geneeskundige
behandeling van den Indischen soldaat Vooral dit laatste was een
voorbeeld voor latere medewerkers: het was onderteekend! In dat
opzicht zijn de meesten, zoolang wij de redactie voerden, onbekeerd
gebleven; of zij uit bescheidenheid aldus handelden of ten gevolge
der vroegere traditiën dat een officier, die schreef, zich moedwillig in
moeielijkheden wikkelde, moge in het midden blijven.
De derde aflevering was weder zouden wij ook thans nog
meenen beter dan de vorige. Daarin werd eene uitvoerige beschrij
ving aangevangen van de expeditie tegen de Pasoemahlandeneene