449 Toch, met de zoozeer verlangde medewerking uit het leger zelf ging het niet bijzonder voorspoedig. Wij zeiden het reeds veelvuldig was de redacteur zelf aan het woorden bovendien, meer dan in de beide vorige jaren was Roorda de hulp in nood. In den vierden jaargang (1873) vinden wij een uitvoerig verhaal van de expeditie naar Bali in 1868, zeer belangrijke bijdragen tot de geschie denis der eerste Bonische expeditie, de laatste van de hand van generaal Waleson, en eene uovellistische beschrijving der expeditie naar Goenoeng Tinggi in 1872, door den later meer als auteur bekend geworden heer W. Jaeger. Merkwaardig was het, dat een der best geschreven opstellen dat over „Moed, Beleid en Trouw" afkomstig was van een onderofficier. Indien wij niet dwalen, is de heer Versfeit, in onzen redacteurstijd althans, de eenige militaire auteur „beneden den rang van officier" gebleven,wat jammer was. Een van de hoofd officieren, wien in 1869 om medewerking was gevraagd, maar die, ofschoon hij later nog langen tijd in verschillende hoogere betrekkingen deel van het leger uitmaakte, nooit iets van zich heeft laten hooren, wilde zooals hij ons schreef, in geen geval zijn naam als medewerker vermeld zien, want „het deed er niet toe wie schreef, de hoofdzaak was, wat er geschreven werd". In theorie is dit volkomen juist; in de practijk slechts gedeeltelijk; wanneer een erkende autoriteit het woord voert, zal men eerder naar hem luisteren dan naar een onbekende. Maar waar de „autoriteiten" zich maar al te veel schuil hielden, hadden wij gaarne de theorie toegepast. De jaargang 1874 heeft eene wederlegging, door Perelaer, van generaal Waleson's aanteekeningen over de eerste Bonische expeditie, en een wederwoord van den generaaleene beschrijving van de expeditie naar Deli in 1872 (eerste tijdvakhet tweede tijdvak werd behandeld in den volgenden jaargang); eene zeer belangrijke studie van Rombouts over de verdediging van Java, waarin hij vele zjjner aanteekeningen verwerkte die hij voor het bovenbedoeld, verboden opstel had bijeengebracht; een uitvoerig en niet minder belangrijk stuk over de Indische Brigade, waar van later, toen men tot de oprichting eener koloniale reserve besloot, naar onze meening te weinig notitie genomen is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 468