454 aan Nieuwenhuijzen, en tevens aan den wakkeren uitgever, die, trots de daaraan verbonden financieele bezwaren, met hem samenwerkte om het orgaan van het Indisch leger in omvang te doen toenemen. De abonnementsprijs was in den loop van dit tijdvak eenigszins van f 12 tot f 15 verhoogdmaar toen Nieuwenhuijzen de redactie aan andere handen overgaf, kon hij ook terecht verklaren, dat het tijdschrift, al bleef verdere volmaking natuurlijk steeds mogelijk, thans was wat het behoorde te zijn. Sedert, kunnen wij in het algemeen wel zeggen, is het dat gebleven. En wij herhalen het hier: geen, die zich hierin meer verheugt dan wij. In de voorafgaande bladzijden gaven wij grootendeels persoonlijke herinneringen. Daarvan kan in de volgende uit den aard der zaak weinig of geen sprake meer zijn. Maar den jaargang 1879 opslaande, vinden wij daarin een door ons geschreven opstel over „de genie werken in Atjeh," waarbij wij een oogenblik wenschen stil te staan. Wij hebben n.l. al onze stukken in het Militair Tijdschrift onder teekend wij heoben het altijd gewaardeerd als anderen hetzelfde deden en daarop dikwijls bij onze medewerkers aangedrongen, waarom onderteekenden wij dat stuk over de genie in Atjeh dan niet? Daarvoor waren verschillende redenen. De eerste was, dat het stuk daardoor een te officieel karakter zoude verkrijgen, aangezien wij destijds werkzaam waren aan het hoofdbureau der genie. De tweede, dat het eene wederlegging was van een opstel in het Tijd schrift voor Nederlandsch-Indiëen er alle reden was om te vermoe den dat het door den generaal van Swieten was geschreven of geïn spireerd. Bij den scherpen pennestrijd, welke in die dagen gevoerd werd tusschen de aanhangers en de tegenstanders van dien generaal, wilden wij ons zooveel mogelijk neutraal houdenop de onderteekeniog kon weer een meer persoonlijk antwoord volgen, dat ons tot verder schrijven dwingen zou, wat op een niet-onderteekend opstel geant woord werd behoefden wij ons persoonlijk niet aan te trekken. Of deze redenen gegrond waren of niet, kan hier in het midden blijven. Wat wij slechts zeggen willen: in het algemeen is het wen- schelijk dat de schrijvers hunne stukken onderteekenen, maar er kunnen in hunne oogen gegronde redenen zijn om dat niet te doen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 471