458
is het orgaan van het Indisch Leger in al zijne schakeeringen, en
dat is, dunkt ons, de hoofdzaak
In de deelen, onder het bestuur van den heer Ramaer verschenen,
vinden wij verscheidene stukken die ook thans nog de lezing over.
waard zijnmaar geene, waarbij wij aanleiding hebben thans stil te
staan. Anders is dat met de jaargangen 1884, II. tot ult°. 1889,
toen de kapiteins G. J. van Kooten en J. G. H. van der Dussen,
later van Kooten en J. F. Breijer, en na diens vertrek van Kooten
alleen het bestuur voerden.
Terloops zij hier opgemerkt, dat het, bij den omvang dien het
tijdschrift thans heeft en bij de omstandigheid dat de redacteuren
ook in hun ambtelijken werkkring veel arbeid hebben te verrichten,
veel voor heeft, twee personen aan de redactie te verbinden. Het
is niet altijd mogelijk; men moet twee personen vinden, die de ge
schiktheid en den lust bezitten om als redacteur op te treden, en
die, bovendien, volkomen bij elkander passen. Is de harmonie niet
volkomen, dan zullen al spoedig de nadeelen overwegend zijn. Maar
wanneer er twee redacteuren te vinden zijn zooals wij hier bedoelen,
dan is het werk natuurlijk lichter, en dan zal er ook meer esprit de
suite in het Tijdschrift zijn. De uitgever staat niet plotseling verlegen
als de redacteur ziek wordt of naar Nederland, of op expeditie ver
trekt de geregelde gang van zaken is veel meer gewaarborgd.
Onder de stukken, die ook in latere jaren nog zullen worden her
lezen, vinden wij (1884, II) een verhaal van de vermeestering der
benteng Mandoeroeian (Z. en O. afd. van Borneo, op 20 September
1883); van de expeditie naar Loöng in 1877; van de voorbereiding
en uitrusting der expeditie naar Tenom (1884) Wij wijzen voora'
op dergelijke opstellen omdat wij zoo geheel instemmen met hetgeen
wij op bl. 594 lazen: „het is de krijgsgeschiedenis, de bij ons zoo
zeer verwaarloosde krijgsgeschiedenis, welke het richtsnoer van ons
denken en handelen moest zijn"... Wij zeiden het reeds boven: de
Indische Regeering van vroeger dagen was in dat opzicht niet erg
verstandig; zij verbood zelfs de publicatie der studiën van Meis over
den Padri-oorlog. Maar die tijd is lang voorbij, en de officieren
van thans bewijzen een dienst aan hen, die na hen komen, wanneer