459 zij er zooveel mogelijk toe bijdragen dat de lessen der krijgsgeschiedenis niet verloren gaan. Dit begrepen ook, in den jaargang 1885, de schrijvers vanDe tocht naar Langsar (1877). De militaire operatiën in Tenom (1884). De krijgsverrichtingen in Toba (1883), enz. Minder nuttig al was zij ter vergelijking te verdedigen was de plaatsing van het officieel verslag over „De krijgsverrichtingen in Edi en Gedong" (1878), aan gezien wij hetzelfde verslag reeds hadden gebruikt bij het pchrijven van onze uitvoerige geschiedenis van den Atjeh-oorlog. Wat wij met genoegen constateeren, dat is de aandacht, die hier nn ook later, gewijd werd aan den Soedan-oorlog, aan het Britsch- Indische leger, en in het algemeen, aan toestanden en krijgstochten in vreemde koloniën. Langen tijd, zouden wij denken, is te weinig nagegaan wat voor den Indischen officier te leeren valt uit gebeur tenissen en toestanden buiten onze koloniën. Men beschouwe dit niet als verwijt; het verwijt zou op ons-zelven terugvallen, daar ook in den tijd dat wij de redactie voerden, o. i. niet genoeg over de krijgsverrichtingen in Algerië, in Britsch-Indië, in Zuid-Amerika enz. gesproken is. Wij hebben her bezwaar indertijd wel gevoeld. Wij hebben geruimen tijd bet plan gehad, eene uitvoerige studie te leveren van den oorlog van Brazilië, de Argentijnsche Confederatie en de republiek Uraguay tegen de republiek Paraguay, naar aanleiding van het in 1872 ver schenen werk: Der Krieg 'der Triple-Allianz. Bij her lezen van dit boek had het ons getroffen hoezeer eene kleine, slecht georganiseerde macht in geaccidenteerd terrein tegen een overmachtigen vijand eenen langdurigen en hardnekkigen krijg voeren en dezen zelfs tot den terugtocht noodzaken kan, mits zij energiek aangevoerd en van het terrein partij getrokken wordt. Er is niets van gekomen, ook al omdat het ons aan voldoenden beschikbaren tijd ontbrak. De voorgenomen arbeid zou veel tijd kosten, daar van eene vertaling geen sprake kon wezen. Wij hebben hem dus tot ons leedwezen moeten afbreken en later niet weer opgevat. Deze herinnering moge volgende redacteuren nuttig zijn; niet zoo zeer wat het bedoelde boek of den daarin behandelden krijg betreft, als in algemeenen zin. Met den staf van medewerkers, waarover zij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1894 | | pagina 476