463
Sedert 1890 is het Tijdschrift toevertrouwd aan de goede zorgen
van den kapitein H. P. Willemstijn. In de laatste jaargangen vindt
men tal van belangrijke opstellen, zooals die van majoor E. K. A.
de Neve: „Eene nederlaag en eene overwinning van het Engelsche
leger in Zululand vau den luitenant-kolonel J. B. van Heutsz over
de onderwerping van Atjeh; van kapitein P. G. Schmidhamer over
de Floresexpeditievan den redacteur over Lombok, en het volledig
(officieel?) verslag van de Edi-expedide van 1890.
Wanneer wij deze laatste jaargangen vergelijken met de vroegere,
dan treft het ons, dat het Indisch Militair Tijdschrift gaandeweg
veelzijdiger geworden is. De kring der medewerkers is voortdurend
uitgebreid; officieren van den geueralen staf, van den geneeskundigen
dienst, van de militaire administratie, van de infanterie, cavalerie,
artillerie en genie geven allen blijken vaD hunnen arbeid. Wij
zeiden het boven reeds: het Tijdschrift is thans geleidelijk geworden wat
het wezen moet, zal het geheel aan zijne bestemming beantwoorden het
orgaan van het leger, in al zijne schakeeringen.
Het is dat meer geworden dan wij, bij de oprichting in 1870, binnen
vijf en twintig jaren mogelijk hadden geacht. Dat is, gedeeltelijk,
te danken aan de mannen die na ons de redactie voerden, maar, meer
nog, aan de grootere wetenschappelijke ontwikkeling van het offi
cierskorps.
Men stelle de waarde dier ontwikkeling niet gering! Onze beste
aanvoerders, manuen als Michiels en de Btauw, stonden ook weten
schappelijk op een hoog standpunt, en zij waren er des te voortreffe
lijker om.
Natuurlijk, evenmin als een vernis van beschaving iemand tot een
beschaafd man maakt, evenmin is ook een schijn van militaire weten
schap iets waard. Maar wanneer wij soms hooren, dat de „mannen
van de krijgsschool" minder bruikbaar zijn dau de „dapperen" van
weleer, dan vragen wij, of de kennis dan soms de dapperheid uitsluit,
en of er niet meer kans is dat de laatste nuttiger wordt aangewend,
wanneer zij geleid wordt door het geoefend verstand?
Wij verheugen ons in den grooten wetenschappelijken vooruitgang,
gelijk die uit het Tijdschrift blijkt, van het Indisch officierskorps in
de laatst verloopen kwart eeuw. Wij hopen zeer, dat de volgende